130
genomenwaarhjj de overbrenging gelast werd van alle rechterlijke
archieven naar de rijksarchiefdepóts. Ook het depót te Roermond werd
hiervoor aangewezen. Wat Roermond betreft, waren deze bepalingen
van toepassing op het archief van het Souverein Hof als rechterlijk
lichaam en als leenhof, op dat van de Schepenbank, op dat van
den Erfvoogd als rechterlijk ambtenaar, voor zoover aanwezigen
op dat van den Officia al, voor zoover aanwezig. Ook werden als
gevolg van deze bepalingen in 1878 en 1880 naar het rijksdepót te Roer
mond overgebracht, le. het archief van het Souverein Hof en
van de Leenkamer van het Staatsch Overkwartier
van Yenlo, dat te Venlo berustte, en 2e. de archieven van de voor
malige schepen- en laatgerechten en leenhoven in
het Overkwartier van Gelderland, het graafschap
Horne enz.die ingevolge de Fransche wetten en besluiten omstreeks
1809 in de arrondissements-rechtbank te Roermond geplaatst waren. Deze
werden in den zijvleugel van het Raadhuis in een afzonderlijk lokaal
opgeborgen.
Behalve deze archieven was er nog ééne categoriedie ook tot
moeilijkheden aanleiding kon gevennamelijk die der opgeheven geestelijke
instellingengilden en handelsvereenigingen. 2) Al deze archieven waren
bij de opheffing Staatseigendom verklaard. Van die der gilden en han
delsvereenigingen is weinig mee te deelen.
De archieven der Roermondsche kloosterorden en broederschappen
echter, die door Paus Clemens XIY en Jozef II werden opgeheven,
waren, voorzoover zij in Oostenrijk mochten geweest zijn, door de trak
taten van Carapo-Formio en Lunéville aan Frankrijk toegekend. Ze be
vinden zich thans gedeeltelijk te Brussel. Ook berusten enkele documenten,
tijdens het Fransch bestuur naar de Préfectuur gevoerdin het rijksarchief
te Maastricht. In het begin van de Fransche overheersching werden
wederom kloosters en andere geestelijke instellingen van verschillenden
aard gesupprimeerd. Dientengevolge werden te Roermond nationaal eigen
dom verklaard de archieven van de kloosters der Franciscanender Nor-
bertinessen van de abdij Houthem St. Gerlach en der adellijke Cister-
ciënser abdij het Munster, en tevens die der Ursulinen, van het bisdom,
van de bénéfices simples, van het seminarie en het begijnhof. Slechts
1) Koninklijke Besluiten van 8 Maart 1879; 31 Aug. 1880; 9 Oct. 1883; 20
April 1889; 29 Dec. 1891; Ministerieel Besluit van 23 Mei 1879.
2) Ordonnantie van Maria Theresia van 15 Sept. 1773; Besluiten van Jozef
II van 17 Maart 1783 en 8 April 1786; Wetten van 15 Fructidor an IV (1 Sept.
1796), geregistreerd 28 Fructidor d.a.v.; 5 Frimaire an VI (25 Nov. 1797), geregi
streerd 13 Nivöse (2 Jan. 1798), voor de geestelijke instellingen; en Wetten van 2
Maart en 14 Juni 1791, uitvoerbaar verklaard voor de 9 departementen van België
den 19 Brumaire an IV (10 November 1795) en geregistreerd 1 Frimaire (21 Nov.),
voor de gilden en handelsvereenigingen.
131
enkele van deze dokumenten bevonden zich in het rijksarchief te Maas
tricht. Ook te Roermond was daarvannaar luid van het schrijven van
het stadsbestuur aan den Gouverneur der Provincie van 21 Mei 1828,
weinig meer voorhanden. Alleen berustten „in verwarring bij het kerk
bestuur eenige minbeduidende geschriften van het voormalig kapittel, en
(waren) ten stadhuize gedeponeerd eenige belauglooze boeken van het
gewezen klooster der Minnebroeders".
Al de andere waren door verschillende personen „opgezogt geworden,
zooals onder andere door wijlen den heer Claessens bisschoppelijk vicaris
te Weert". Hetzelfde was het geval met het archief van het bisdom
Roermond, volgens schrijven van den Gouverneur van 25 Juli 1829 aan
den Administrateur voor het onderwijs, de kunsten en wetenschappen,
waarin hij o.a. zegt: „Wat de stukken betreffende het bisdom van Roer
mond aangaat, zal ik UEdelGestr. opmerken, dat deze zoowel als alle
andere archieven betrekkelijk geestelijke korporatiën enz.bij en na de
suppressie in verscheidene handen zijn verspreid gewordenzoodat daarvan
geene verzameling meer voorhanden is."
Zoo was de toestand der contestable archieven in 1890.
Onderwijl was in Limburgop denzelfden voet als dit reeds in andere
provinciën het geval was, een provinciaal archief tot stand gekomen en
hadden Gedeputeerde Staten in 1866 Mk. Franquinet tot Provinciaal
archivaris benoemd. Aanvankelijk had het plan bestaanom ook de
archieven van het Voormalig Overkwartier naar het provinciaal depót te
Maastricht over te brengen, doch op aandringen van Roermond was dit
achterwege gebleven en had de Minister van Binnenlandsche Zaken
hoewel geenszins het recht der gemeente op die archieven erkennende,
er in toegestemd, dat zij voorloopig daar ter plaatse zouden blijven berusten.
Hij had daarbij als voorwaarde gesteld dat de Gemeente een ambtenaar
met de zorg voor die archieven en het samenstellen van een nieuwen
inventaris zou belastenterwijl de Provinciale archivaris verplicht zou zijn
ze jaarlijks te inspecteeren en bedoelden ambtenaar in archiefzaken voor
te lichten. Overeenkomstig dezen eisch benoemde de Gemeente in Juni
1866 den heer J. B. Sivré tot Gemeentearchivaris.
Eenige jaren later echter, in 1874, wendde de Gemeente zich tot
het Rijk om een subsidie voor de bezoldiging van haren archivaris.
Naar aanleiding hiervan werd bij Koninklijk Besluit van 22 Februari
1877 no. 11 de heer Sivré benoemd tot Archivaris van het rijksarchief
van het Voormalig Overkwartier, met de vergunning om tevens de be
trekking van Archivaris der gemeente Roermond te blijven waarnemen.
In zijn functie als Rijksambtenaar werd hij onder het onmiddellijk toezicht
van den Rijksarchivaris te 's-Gravenhage gesteld. Maar in 1881toen