178
Waard. Ik twijfel er niet aanof ieder zal dit met mij vreemd vinden.
Waarom den éénen verlatijnschten naam vertaald, den anderen half on
vertaald gelaten? Afgezien van de mogelijkheid, dat de Insula niet
van de Waard, maar van L i 11 e heeft geheetenhad de be
werker, dezen Daam vertalend, dien van den tweeden kanunnik niet
onvertaald mogen laten en in plaats van het ongemotiveerde van Atre-
bato moeten nemen van Atrecht.
Had prof. Fruin de uitgave van dit supplement mogen beleven
zeker zou hij zich verheugd hebben over no. 228 en nalezing no. 8. In
zijn meergenoemde bespreking van het oorkondenboek noemt hij spijtig
het gemis van twee stukkenberustende op het Rijksarchief in een
register, gemerkt E. L. 5, 1282, Cas. B comitis Florentii, zijnde 1° een
lijst der bezittingen, renten en rechten, die sommige edelen van de
grafelijkheid in leen hielden, en 2° een lijst van achterleenendie door
het uitsterven van de rechte lijn der Teylingens aan den graaf terug
gevallen j waren. Inderdaad zijn deze beide lijsten in meer dan één opzicht
zeer merkwaardig en passen zij volkomen in het kader van het Oorkonden-
boek. Ik moet hierbij opmerken, dat zij ook zijn uitgegeven door Mr.
S. Muller Hz. in de Bijdragen en Mededeelingen van het Hist, genoot
schap (1901). Een vergelijking tusschen deze beide uitgaven zou mij te
ver voeren en kan ook door ieder desverlangd voor zich gedaan worden.
No. 236, uitgegeven naar Yan Mieris, die dezen brief had ontleend
aan het register van de Leenkamer Chartes des comtés d' Hollande etc
welk register op het Rijksarchief niet wordt gevonden. Dit laatste is
ten zeerste te betreurendaar de brief den indruk maakt door V. M.
gebrekkig te zijn uitgegeven.
No. 243. De aanhef van een aflaat, door 12 bisschoppen beloofd
aan hen, die bidden voor graaf Florisdiens gemalin en ouders. Y. d. B.
II no. 603, geeft dezen brief in zijn geheel. Wat De F. bewogen heeft
alleen den aanhef, bevattende Se namen der bisschoppen, te geven,
begrijp ik niet.
No. 244. Boven den brief staat: 1287, Januari 7. Het slot luidt:
„in den jaren ons Heren MCCLXXX sex des ander daghes na Dertien-
daghe." Blijkbaar heeft hij hier den Paaschstijl gebruikt, ofschoon de
aanwijzing daarvan (1286) aan het hoofd ontbreekt.
No. 246 quinquaginta et tres annos integros proximo et
immediate datam (sic) litterarum presentium subsequentes. Waarom hij
het woord datam afkeurtbegrijp ik niet. Data (seu datum) is
volgens du Cange a n n imensis dieique et loei diplo-
mati seu chartae adscripta notatio. Yeel beter geschikt
om met een s i c gebrandmerkt te worden vind ik den barbaarschen vorm
incumbuerunt in denzelfden brief. En nog een weinig lager treffen
179
wij andermaal een s i c aanin. i. al even weinig gemotiveerd als het
eersteponam loco defuncti illius fidejussorem (s i c) alium equebonum
defuncto. Waarom sic? In de plaats van dien overledene belooft hij
een anderan borg te zullen stellen, even goed (1. eque bonum) als den
overledenen.
No. 257een verklaring van de abten van Marienweerd en Aver-
bode betreffende afstand van een tiend aan de abdij van Middelburg, door
De F. ook reeds uitgegeven inDe abten van Marienweerd, blz. 27.
Het komt mij voor, dat deze brief, door den uitgever op 14 Mei geplaatst,
op 5 Juni gebracht zal moeten worden. Bonifacius toch is hier te lande
altijd de bisschop van Mainz en niet de martyr Romanus, wiens feest
op 14 Mei valt. De plaats, waar de tiend in quaestie gelegen was,
Pekelinghe, wordt in den index ten onrechte Pekelen genoemd.
No 278. In plaats van permittimus eischt de zin p r o m i t-
t i m u s, terwijl de komma vóór dat woorddie zinstorend is, moet vervallen.
No. 285. Brief, waarbij Herman van Woerden het patroonaatrecht
der kerken van Hermalen en Weyrder aan het huis van St. Catharina te
Utrecht opdraagt. M.i. zou het aanbeveling verdiend hebben hier, gelijk
eldersin de regesten de plaatsnamen in den tegenwoordigen vorm te
geven, dus Harmeien en Waarder
No. 281. De vraag rijst hier, waarom de uitgever bij dezen brief
den Paaschstijl heeft toegepast en niet bij no. 282die blijkbaar van
denzelfden dag is (anno Domini MCC nonagesimo tercio, feria quinta post
mediam Quadragesimam). Een broeder en zuster, Jacobus en Elisabeth
van Beurghelen maken een einde aan hunne geschillen met de abdij
Berne. Bespeuren wij hier misschien verschil van opvatting tusschen den
oorspronkelijken bewerker en hemdie het werk heeft voortgezet Het
zou mij niet verwonderen, te meer, daar wij brief no. 232 (1293,
Maart 5) nog eenmaal aantreffen als no. 292 (1294, April 1).
De quaestie der dateering in Holland en Zeeland in de 13de eeuw is
zeer netelig. Daarover bestaat bij hendie daarvan studie gemaakt heb
bengroot verschil. Ik wil slechts verwijzen naar de zeer belangwek
kende polemiek hierover gevoerd tusschen de heeren De Fremery en mr.
R. Fruin Th. Azn. iu de Bijdragen voor Vaderl. Gesch. en Oudheidk.
loopende in hoofdzaak over Jaarsdag- en Paaschstijl. Ik onthoud mij hier
van een oordeel over dit speciaal Holland en Zeeland betreffende punt.
Alleen wil ik niet verzwijgen, dat De F., naar het mij voorkomt, niet
altijd consequent is geweest en zich door zijn voorliefde voor den Jaarsdag
stijl wel eens in moeielijkheden gebracht heeft.
De billijkheid vordert, dat er de aandacht op gevestigd worde, en ik doe
sulks met genoegen, dat het door den heer Morren bewerkte gedeelte het andere
in nauwkeurigheid ver overtreft.