176
waardeeren, daar de punctuatie bij herhaling zijn zwakke zijde blijkt te
zijn. Ik behoud mij voor deze opvatting straks door eenige bewijzen te
staven.
No. 158, een oorkonde uit het stedelijk archief van Keulen, betreft
den mislukten aanslag op die stad en strekt tot aanvulling van V. d. B.
II no. 206. In een noot wordt verwezen naar een bijdrage van Ed. Rosen-
krantz in den Gelderschen Volksalmanak voor 1896 en 1897, waarin een
aantal oervedebrieven van Hollandsche edelen in verband met die gebeur
tenis vermeld worden.
No, 160 V. d. B. II no. 207hetgeen De F. verzuimd heeft te
vermelden. De afwijkingen zijn niet van overwegend belang, zoodat de
herdruk achterwege had kunnen blijven.
No. 161. In het regest staat „toegewezen". Waarom niet „ver
maakt" (legata)
No. 162, brief van 23 Maart 1271, vermeld bij V. d. B. II no. 229
die hem stelt op 23 Maart 1272. Is dit vergissing of heeft V. d. b!
Paaschstijl gebruikt? Terecht geeft De F. hem in zijn geheel. Hetzelfde
geldt van no. 163, het zeer belangrijke testament van Aleid van Avesnes,
waarbij onderscheidene geestelijke gestichten begiftigd werden. V. d. B.
vermeldt het alleen en teekent er bij aan: „Vermeld bij St. Genois,
Monuments anciens". De F. geeft ons den geheelen brief naar het oor
spronkelijke in het archief der Rekenkamer van Henegouwen en verbetert
tevens een drukfout bij V. d. B., die dezen brief, in die beati Luce
Ewangeliste gegeven, op 12 October had gesteld.
Hoeveel waarde De Fremery's supplement meermalen heeft door ver
betering van fouten bij V. d. B.leert ons ook no. 165 weder. V. d. B.
II no. 198 gaf dezen brief naar Kluit en stelde hem op 1270. Een ver
gelijking met een onder no. 17 vermeld vidimus heeft geleid tot ver
scheidene verbeteringen en o. a. tot het vaststellen van den juisten datum.
No. 166. Contulimus possidend i s viginti unum bonaria.
mori. Naar mij door mr. Fruin wordt medegedeeld, staat in het oor
spronkelijke inderdaad possidendis. De zin vordert echter p o s s i-
d e n d a. Waarom hierop niet gewezen?
No. 174quod ipsi aquam suam de infra aggeres
suos per totam terram suam fossam et adhuc pro libitu
fodendam possint libere in perpetuum traducere per plateam
in antiquam Mosam. Op den geringen samenhang in deze woorden had
m. i. moeten worden gewezen.
No. 179, vermeld bij V. d. B., II no. 298. Cum noticianTveritatis.
Lees n o t i c i a. De tekst van dezen brief is hier en daar zeer on
duidelijk.
No. 181. Waarom de bewerker, die zoovele onjuistheden en onbe-
177
grijpelijkbeden in taal en zinsbouw onopgemerkt laat voorbijgaanin dezen
brief achter jure het woord s i c plaatst, is mij volkomen onbegrijpelijk.
Het woord jure is daar zeer goed op zjjn plaats. Alleen zou ik
achter obligatos een punt of kommapunt willen plaatsen. Terecht
wordt deze brief door De F. afgedrukt die aan V. d. B. alleen in den
vorm van een afschrift uit de 16de eeuw bekend was en door hem slechts
vermeld is.
No. 186. Ik heb hier een paar eigenaardigheden in schrijfwijze opge
merkt die ik niet weet te verklaren en wel anunc en incrastino
en daarentegen quo ad.
No. 191. Het regest vermeldt, dat de abdij ter Does (het leen van)
de tienden onder Monsterhoekheeft teruggekocht. In den brief
is alleen sprake van den koop van tienden. Dat deze tienden een leen
waren van het kapittel van St. Pieter, heeft met den koop ol verkoop
niets te maken.
No. 195. Beter ware het in het regest van dezen brief te lezen:
„welke zij reeds hadden en van Arnoud van Ossendrecht en diens zuster
hadden bekomen." En dat van no. 196 aldus: „Floris Y beleent de
abdij te Middelburg met 234 gemeten enz., van die van Rijnsburg ge
kocht, op dezelfde voorwaarden, waarop laatstgenoemden die bezeten
hadden."
No. 202. Hier zal wel achter notum facimus universis
het woord quod moeten worden ingevoegd.
No. 208. Het regest geeft den zin van den brief niet volkomen
weder. Bedoeld worden boeten van 10 solidi en hoogere.
No. 209. Een zeer belangrijk stuk met het oog op de kerkelijke
indeeling, schrijfwijze van plaatsnamen enz., ontleend aan Reg. E. L.
34, berustende in het Algemeene Rijksarchief. Een afschrift van deze
lijst, aanwezig in het depot te Utrecht, is in de Kronijk van het Hist,
genootschap (1857) medegedeeld door Yermeulen.
No. 217. Parte vite nostre wordt in een noot verklaard
door tempore v. n. Is dit meer dan een bloote gissing? Mij is
deze uitdrukking te eenen male onbekend. Kan hier soms verwisseling
zijn tusschen pte (parte) en tpe (tempore)?
No. 226 is een verbeterde uitgaaf van Y. d. B II no. 525. Deze
volgde Yan Mieris, De F. heeft zijn tekst ontleend aan een register in
het archief van Rijnland.
No. 227. Een oorkondewaarbij twee Luiksche kanunniken namens
den bisschop van Luik de overdracht der kerk van Heeswijk aan de
abdij Berne goedkeuren. In den brief heeten deze beide heeren magister
Wilhelmus de Atrebato en Egidius de Insula. In het regest vinden wij
hen aangeduid als Willem van Atrebato en Gillis van de