174
mij niet duidelijk, wat hem bewogen heeft dezen brief, dien ook V. d. B.
I no. 368 heeft, te herdrukken.
No. 85. Het zou mij niet verwonderen, zoo deze brief, waarvan
het oorspronkelijke in het seminarie te Brugge berust, gebrekkig was
uitgegeven. Graaf Willem bevestigt den vrijdom van tol, doorzijn vader
aan de abdij Duinen verleend, „ita etiam quod vel eorum per ter-
ram nostram et facultates et meatum aquarum sine omni exactione
theloniaria liberi deducantur." De woorden vel eorum hangen in
de lucht. Ik houd het er voor, dat hier een lacune moet worden aan
genomen.
No. 86. nos presentem paginam nostr[am] abbatis atque conventus
sigillorum munimine fecimus roborari. Zou nostrfum] niet beter zijn
No. 90. De abdij Berne verkoopt hare curtis Zandenonder Nifterik
gelegen, aan het kapittel van Xanten. Terecht heeft Sloet deze oorkonde,
door hem aan Biuterim en Mooren ontleendin zijn oorkondenboek van
Gelre en Zutphen opgenomen. Dat het een goed van Berne betrof, was
m. i. nog geen reden voor De F. om het in zijn boek op te nemen: wel
behooren daarin Zeeuwsche goederen van Vlaamsche kloosters en Hol-
landsche van Geldersche, maar niet omgekeerd. In een Cartularium van
Berne zou deze brief volkomen op zijn plaats zijn.
No. 92. VIcario de Herpta discedente et ecclesiam vacante. Blijk
baar wordt hier v a c a r e als een transitief werkwoord opgevat en hangt
vacante af van v i c a r i o. Nergens heb ik kunnen ontdekken dat
vac are ooit zoo gebruikt wordt, waarom ik vermoed, dat gelezen
moet worden ecclesia. Sloet geeft in dezen geen lichtdaar bij hem
de brief slechts gedeeltelijk is afgedrukt.
No. 97, vermeld bij V. d. B.die als datum opgeeft 3 Maart. Dit
moet, zooals De P. terecht heeft, 2 Maart zijn (VI Non.Marcii).
No. 98. Yermelding van een brief, waarbij Willem II als Roomsch
koning de Cistercienser abdij Kappel bevestigt in het bezit harer goederen
te Bünzenbühl bij Zürich. De bewerker had dezen brief veilig kunnen
weglaten. Een handeling, door den graaf als Roomsch koning ten behoeve
van een Zwitsersch klooster verricht, behoort niet in een oorkondenboek
van Holland en Zeeland. De omstandigheid, dat de brief te 'sGraven-
zande is uitgevaardigdrechtvaardigt de opname m. i. niet. Dezelfde
opmerking geldt tot zekere hoogte ook van no. 124, een bevestiging door
Willem II als Roomsch koning van een uitspraak van het gerecht van
Utrecht.
No. 112. De regesten zijn door een, overigens te waardeeren, streven
naar beknoptheid soms minder duidelijk en min of meer gewrongen. Dit
geldt in het bijzonder van het regest van dezen brief. De woorden
„tegen hem" hadden vóór „bijstand" niet mogen ontbreken.
175
No. 122quibus presentem paginam videre contigerit. In
den brief staat q u o s. Wij hebben hier een volkomen overbodige emen
datie. Dat contingere met accusativus cum infinitivo wordt gecon
strueerd, is volstrekt geen zeldzaamheid, en in de oorkonden no. 131,
139, 143 enz. is door den bewerker daaraan geen aanstoot genomen;
waarom dan hier wel?
No. 128 van 23 Mei 1256, alleen vermeld, staat bij V. d. B. II no.
220 op 1271, het jaar der vidimeering.
No. 130 was door V. d. B. II no. 13* verkort uitgegeven naar O. Yredius,
Prob. geneal. com. Plandr. De P. geeft ons den ganschen brief naar het
oorspronkelijke in het archief der Rekenkamer te Rijssel.
No. 132. In het regest staat: „betreffende de tiende van Herpt."
Men leze„een tiende te Herpt." In den brief staatsuper quadam
decima sita apud Herpta. In no. 92 en 93 is sprake van andere tienden
aldaar.
No. 136. Een uit Lacomblet in zijn geheel overgenomen brief,
waarbij graaf Dirk van Kleef ten verzoeke van zijn nicht Richardis,
„domicella Hollandie", zekere door het klooster Schweinheim gekochte
goederen uit het leenverband ontslaat. Wettigt de vermelding van Ri
chardis de opnameen nog wel in extensodezer oorkondedie overigens
met Holland en Zeeland niets te maken heeft?
No. 139. Deze brief komt voor in het cartularium van Egmond en
in een register van charters van C. Booth. Telkens blijkt, dat laatst
genoemd register betere lezingen heeft. Toch heeft De P. b.v. het on
zinnige memorata pecunia in den tekst gehouden en zich verge
noegd met het vermelden in een noot van de goede lezing van Booth
numerata. Andersom ware beter geweest.
No. 147. Assignaverunt. De zin vordert hier a s s i g n a-
b u n t. Het is mij opgevallen, dat vooral de stukken betreffende Berne,
Duinen en ter Does de meeste onjuistheden bevatten. Vermoedelijk heeft
den bewerker bij het verzamelen dier stukken de hulp en voorlichting
van deskundigen ontbroken.
No. 151. Volkomen juist is deze brief, die door Y. d. B. in afwij
king van Van Mieris op 19 November was gesteld, weder op 14 Januari
gebracht. Pontianus is hier te lande altijd 14 Januari.
No. 154. Het regest van dezen brief komt in aanmerking als bewijs
van gebrekkigen stijl.
No. 155. Zeer terecht wordt door De F. hier een vergissing aange
wezen van De Geer, die dezen brief in de werken der Rechtsbronnen-
vereeniging heeft uitgegeven. De Geer had gelezenZwederi de Buesinchem,
militie de Helsloit, usque uutweteringam. De P. verplaatst de komma
achter m i 1 i t i s en maakt hiermede alles in orde. Te meer is dit te