162
scheiden van andere overwegingen, is het overbodig ze hier te herdruk
ken. Een ander geval is het met het antwoord van dr. Van dek Flier,
dat in de Kerkelijke courant van 28 Februari staat afgedrukt en aldus
luidt
WelEd. Orestr. Heer!
Mijn antwoord op uw „Open Brief", aan mij gericht, kan kort zijn
en om deze reden achtte ik een afzonderlijke uitgaaf onnoodig. Immers
uw bezwaar tegen het antwoord van de Synode der Ned. Herv. Kerk in
zake het in bruikleen afstaan van de kerkelijke archieven aan het Rijks
archief ga ik voorbijaangezien ik niet bevoegd ben als interpreet van
de besluiten der Synode op te treden. Zijt gij over dat antwoord niet
voldaan, dan staat u de weg open, om u totdat Kerkbestuur te wenden.
In elk geval zijn uw opmerkingen dienaangaande in uw „Open Brief"
aan verkeerd adres. Dit laatste geldt ook hetgeen gij aan mij schrijft
over het rapport der heeren van Slee c.s. Resten dus uw bedenkingen
tegen hetgeen ik aan den heer Wildeman schreef. Zij zijn drieërlei
1°. Gij acht mijn woorden „dat er gevallen kunnen voorkomen,
waarbij de Kerk over haar eigen archieven de volle, vrije en algeheele
beschikking moet hebbenen dat het in haar belang is niets prijs te
geven van het geheel ongestoorde gebruik dier archieven", onduidelijk;
gij Oegrijpt er „den eigenlijken zin" niet vanen verzoekt mij die woor
den „nader te verklaren en duidelijk te maken". Evenwel, uit uw poging
om ze te weerleggen, waarbij gij zelfs „de verzekering" geeft, dat ik
mij vergis, blijkt, dat gij mijn woorden toch niet bijzonder onbegrijpelijk
vindt. Want wat men niet begrijpt, weerlegt men niet. Er is dan ook
m. i. hoegenaamd niets onduidelijks in. Van een „eigenlijken zin", dien
gij er in zoekt, is geen sprake; ik heb niets anders bedoeld dan wat ik
schreef. En dit blijf ik niet alleen handhaven, maar door uw schrijven
ben ik in mijn overtuiging versterktdat het in het belang der Kerk is,
haar eigen archieven niet af te staan. Wel geeft gij de „verzekering'j
dat, „als de Kerk hare archieven in bruikleen geeft aan het Rijk, zij
het geheel ongestoord gebruik dier archieven in geen enkel opzicht prijs
geeft"
„In geen enkel opzicht"
Alleen maar de Kerk kan haar wettig eigendom nooit terug
krijgen
de Kerk mag haar archieven inzien onder toezicht;
de Kerk moet het lijdelijk aanzien, dat de eerste de beste van haar
archieven naar eigen goeddunken gebruik maakt;
J) Wij zullen maar niet volgen het voorbeeld van onzen collega der Kerkelijke
courant die niet noodig vond den „Open brief" van mr. Fruin zelfs in uittreksel
mede te deelen, „daar dr. Van def Flier in een ingezonden (stuk) op dien open
brief antwoordt".
163
de Kerk kan niet verhinderendat anderenzonder haar toestem
ming die archieven openbaar maken
de Kerk staat blootgesteld aan de mogelijkheiddat de stukken
worden vervalscht of vernietigd; volgens uw eigen woorden: „de moge
lijkheid van vervalsching of vernietiging moet worden erkend" (Ned.
Archievenblad 1901-02, afl. 1, blz. 32)
Op zoo'n paar kleinigheden na o ja, dan verliest de Kerk er
niets bij, als zij haar archieven afstaat. Zij blijft even vrij als altijd.
Zij geeft „in geen enkel opzicht" iets prijs. Het is alsof men tot iemand
zeide gij kunt vrij rondloopen en gaan waar gij wilt, - alleen maar,
ik zal u eerst aan handen en voeten vastbinden. Verwondert het u nog,
als de Herv. Kerk haar eigendom niet wil afstaan?
2°. Omdat ik mij op de ervaring beroepen heb, vraagt gij mij
„eene ervaring mede te deelen waaruit blijkt, welk bezwaar er tegen
eene bewaargeving (der archieven) aan het Rijk bestaan Ik meen
dat u zoodanige „ervaring" niet onbekend kan zijn, daar gij, blijkens
uw schrijven in het Ned. Arch.Blad, het stuk van den Red. der
Kerk. Cour. d.d. 6 Sept. 1901 gelezen hebt. Wat te Rijnsburg ge
beurd is en wat te Amsterdam gebeurt ten aanzien van de Nieuwezijds-
kapel leert, dat „men aan de kerkelijke zijde op alles verdacht moet zijn
en zijn archieven zelf goed dient te bewaren". Deze gevolgtrekking van
den Redacteur is ook de mijne en is door u niet weerlegd. In uw be
strijding daarvan voert gij wel aan, dat de Kerk, bij afstand van haar
archieven, deze toch kan „inzien"; maar gij weet zeer goed, dat het
bezwaar tegen dat „afstaan" niet bestaat in de vrees, dat een verzoek
om haar stukken „in te zien" haar zou geweigerd worden. Dit moest
er nog bijkomen
3°. Eindelijk maakt gij twee aanmerkingen op mijn schrijven aan
den heer W.van persoonlijken aard. Vooreerst meent gij, dat ik,
sprekende van „personen of vereenigingendie er belang bij hebben over
de archieven der Herv. Kerk naar eigen goeddunken te beschikken", met
die „personen" u zou bedoeld hebben en dit noemt gij „eene verdacht
making", beneden mij en mijn ambt. Maar wie zegt u, dat ik die
bedoeling gehad heb? Mij dunkt, uit het gebruik van het meervoudige
„personen", zoowel als uit het weglaten van het lidwoordmoet u duidelijk
zijn, dat ik in het algemeen heb gesproken en niet aan een bepaald
persoon gedacht. Het komt mij voor, dat gij uw conclusies wel wat
haastig en ongemotiveerd maakt. Dit bleek, toen gij uit het antwoord
der Synode aan de Vereeniging van Archivarissen aanstonds aüeiddet,
Men leze hieromtrent, behalve de twee „open brieven'het „laatste wooid
aan Mr. R. Fruin", van den heer M. G. Wildeman, archivaris van het Heemraad
schap Delfland.