De provinciale atlas van Utrecht.
160
Het rijksarchief in Utrecht heeft eene zeer kostbare en belangrijke
aanwinst verkregen. Nooit was daar, zooals bij sommige andere pro
vinciale depotswerk gemaakt van het bijeenbrengen eener verzameling
kaarten en topographische platen betreffende de provincie. De reden was
dat de stad Utrecht zich reeds sedert lange jaren met die taak belast
haden er geen reden scheen te zijn om twee gelijke atlassen in het
zelfde gebouw bijeen te brengen.
Doch de ijver der stad Utrecht verflauwde allengs. Toen ik, 27 jaar
geleden, als archivaris der gemeente optrad en de hier en daar verspreide
platen en kaarten bijeenverzamelde en indeeldebleek er ook voor de
topographie der provincie vrij wat bijeen te zijn, te veel om het op te
ruimen, genoeg zelfs om het tot een atlas te vereenigen. Maar het was,
zooals al de rest, eenigszins toevallig bijeen gekomen; het meeste was
niet van zeer groote waarde, en van volledigheid kon nergens sprake zijn.
In den eersten tijdtoen voor alle collectiën der gemeente zooveel
aan te koopen en te verrichten waskon aan systematische vermeerdering
van dezen atlas natuurlijk niet gedacht wordenlatertoen ik mij er
toe aangordde, bleken B. en W. niet zeer gezind om mede te gaan op
dezen wegdie eenigszins ontijdig door de gemeente scheen betreden te
zijn. Alleen kaarten der provinciewaarbij de stad Utrecht natuurlijk
betrokken was, werden geregeld aangekocht; overigens werd alleen nu
en dan gebruik gemaakt van eene gelegenheid om iets belangrijks te
verkrijgen wanneer die zich toevallig aanbood.
Zoo bleef de provinciale atlas zeer onvolledig. Het scheen jammer
daar zich hier toch goede elementen bevonden, een goed fundament,
waarop kon worden voortgebouwd. Zoo stelde ik dus ten vorigen jare
aan den Minister voor, mij te machtigen tot het aanleggen van een
provincialen atlas bij het rijksarchief in de provincie. Werd dit denkbeeld
goedgekeurd, dan gaf ik Z. Exc. tevens in overweging, mij te machtigen
om te trachten den provincialen atlas op billijke voorwaarden van de
gemeente Utrecht over te nemen, hetgeen mijne taak zeer zou vereen
voudigen en bovendien dien atlasdie nu voortaan stellig niet meer zou
aangevuld wordenweder tot zijn recht zou doen komen. Spoedig werd
mij die verzochte machtiging verleend, en mijne tot de gemeente Utrecht
gerichte aanvrage had het ongedacht gunstige gevolg, dat de gemeenteraad
op 19 December 1901 op voorstel van B. en W. besloot, den provincialen
atlas kosteloos aan het rijk aan te bieden ten behoeve van het rijks
archief in Utrecht. Een alleszins lofwaardig besluit, waardoor de goede
zaak op uitnemende wijze bevorderd is
De atlas bestaat uit 11 portefeuilles, benevens verschillende afzonder-
161
lijke verzamelingen van platen en teekeningen. Zij bevat omtrent 1200
nummers, waarvan bijna 1000 beschreven zjjn in den voor 25 jaren
gedrukten catalogus. Naast de reeds aangeduide, vrijwel volledige ver
zameling kaarten der provincie, vestig ik de aandacht op eene verzameling
geteekende kaarten uit de 17e eeuw, die de stad blijkbaar nu en
dan verkregen heeft als lid der Staten van Utrecht, en die met ver
schillende ontwerpen van stedelijke gebouwen indertijd vereenigd waren
tot een zoogenaamd „Kaartboeck." Opmerking verdient daaronder
eene verzameling ontwerpen voor de bekende Utrechtsche Eemvaarthet
door Utrecht zoolang begeerde kanaal naar de Eem. Daarbij is in den
atlas toevallig vereenigd eene zeldzaam groote collectie geteekende ge
zichten op de ruïne De Haarwaarvan eenige bij de restauratie
van het slot goede diensten hebben bewezen. Niet het minst belang
rijk eindelijk is eene zeer groote collectie gezichten in de provincie,
door de gemeente indertijd aangekocht uit den boedel van den burge
meester Mr. J. van Doelen. Het zijn teekeningen in 4°, allen omstreeks
1790 geteekend door zekeren L. P. Serrurier, een overigens onbekend
teekenaar, wiens begaafdheden hem trouwens geeD aanspraak gaven op
eene groote reputatie, maar wiens ijver in het verzamelen van oude
gezichten in de provincie hem recht geven op den dank der nakomeling
schap voor wie hij in (zij het ook in helaas vrij onnauwkeurigekopieën
tal van oudere afbeeldingen van vergeten kasteelen in de provincie heeft
bewaard.
Van de schenking zijn uitgezonderd enkele nummers, op wier behoud
de gemeente prijs bleef stellen: in hoofdzaak kaartboeken eo kaarten van
landerijen in de provincie, behoorende aan fundatiën, wier archieven in
het gemeente-archief opgenomen zijn (het Melatenhuis, het H. Geesthuis,
de kommanderij van Ingen enz.); deze stukken behooren bij de archieven
der genoemde stichtingen en schenen daarvan niet gescheiden te moeten
worden.
S. M.
De polemiek over de quaestie der kerkelijke archieven.
Na de verschijning van het laatste nummer van het Archievenblad
heeft de heer Wildeman nogmaals de pen opgenomen en gepubliceerd
„Mijn laatste woord aan mr. B. Früin". In dat „laatste woord" werden
twee brieven van dr. Van der Plier president der Synode, aan den
heer Wildeman aangehaald, en daarin vond mr. Früin aanleiding een
„Open brief aan dr. G. J. Van der Flier" in het licht te zenden. Beide
brieven, zoowel die van den heer Wildeman als die van den heerFRUiN,
zijn aan de leden onzer vereeniging toegezondenen reeds daaromafge-