156 onderwerp is van rijksbelang", bij de wet is geregeld, en dat het recht der Regeering bovendien voortvloeit uit het Keizerlijk Decreet van 20 Februari 1809, uit al hetwelk volgt dat die besluiten vormen een inmenging van het Gemeentebestuur in het beheer der Regeering over een rijksarchief depót en derhalve in strijd zijn met art. 150 Gem. W." W ij laten in het midden de vraag, of B. en W. der gemeente Roer mond zich in dezen ter verdediging hunner handelwijze niet te recht op art. 126 der bedoelde wet mochten beroepen, nu zij voor de handhaving van den bestaanden toestand, uitvloeisel der op Koninklijke besluiten steunende regeling, opkwamen; zeker schijnt het ons, dat de enkele missive van den Minister van Binnenl. Zaken in dezen rechtens niet de verplaatsing tengevolge kon hebben. Overigens vereenigen wij ons geheel met het gevoelen, reeds een tiental jaren geleden ten aanzien van dit punt in het algemeen verdedigd door mr. H. M. Cohen Tervaert waar hij de vraag, of het Rijk indertijd zijn recht handhaafde door tegenover de Staten van Overijsel verplaatsing van tot nog toe te Zwolle bewaarde registers, tot de kanselarij der bisschoppen van Utrecht behoord hebbende, naar Utrecht te gelasten, en de overbrenging van de rechterlijke archieven onder de gemeentebesturen berustende naar de rijksarchiefdepóts door te zetten, eenvoudig aldus formuleerde: Kon de Regeering dit doen bij Algemeenen Maatregel van Bestuur? Immers zij lost zich weer op in deze andere: wie, de Regee ring of wel de besturen der organische onderdeelen van den Staat, is gerechtigd de regeling te maken, noodig ter verwerkelijking van de publieke bestemming der bedoelde archieven en archiefstukken? In het algemeen gaan wij niet verder op deze vraag inin het bijzondere geval, de Roermondsche archievenquaestievormt o. i. ter juiste beslissing op administratief-rechtelijk gebied eerst het bedoelde Koninklijk besluit van 19 Augustus 1895 den rechtsgrond. Dat de burgerrechtelijke procedure daarnaast ongehinderd voortgang kon hebben, bewijst nogmaals te meer, hoe noodig ook voor gevallen als het onderhavige een administratieve rechtspraak is. Immers ook bij een rechterlijk vonnis in het voordeel der gemeente zou de vraag, hoever de publiekrechtelijke bestemming in dezen het geheele geschil moest pri meeren een opene ziju gebleven, en dus tevens die, of de administra tiefrechtelijke autoriteit met de middelen, haar ten dienste staande, het rechterlijk gewijsde feitelijk illusoor zoude hebben kunnen maken. Ook hier dus weder de reeds meermalen aangewezen leemte in ons Rechtsgel. Magazijn 1890, p. 374. s) Natuurlijk met terzijdelating van een beoordeeling omtrent wenschelijkheid en noodzakelijkheid dier maatregelen. Bepaaldelijk ten aanzien der rechterlijke archieven een in het algemeen niet toestemmend te beantwoorden vraagpunt. 157 recht. Ook hier dus de invoering eener administratieve rechtspraak een dringende eisch. En niet alleen tusschen publiekrechtelijke lichamen, maar ook en speciaal tegenover privaat- (rechts- of natuurlijke) personen Het al of niet bestaan der publieke bestemming zal dan bij den admi nistratieven rechter onderwerp van debat kunnen uitmaken en onpartijdig worden beslist. Wordt zij erkend alsnog te bestaan, m. i. niets billijker en juister, dat ook het privaat belang wijke, en met name de stukken, ten aanzien waarvan dit wordt uitgemaakt, met het oog op die bestemming, weder worden teruggebracht daar, waar deze eigenlijk en alleen kan worden verwezenlijkt: in de publieke bewaarplaatsen, onder de controle der daarvoor aangewezen autoriteiten. Dit ook ten aanzien van stukken, misschien reeds jaren en jaren lang in handen van particulieren. En nu schrikke men niet bij het lezen dezer stelling, maar bedenke, le. dat bij de beslissing op dit punt 1 onzer Handleiding: „Een archief is het geheel der geschrevene, geteekende en gedrukte bescheiden, ex officio ontvangen bij, of opgemaakt door eenig bestuur of een zijner ambte naren, voor zoover deze bescheiden bestemd waren om onder dat bestuur of dien ambtenaar te blijven berusten", den grondslag zal moeten uitmaken; 2e. dat ook het bestuur, dat een stuk of archief opeischt, bewijs zal moeten leverenen 3e. dat ten behoeve van het hier bedoelde opvorderingsrecht nooit een bevoegdheid als in art. 110 vlg. W. v. Sv. tot huiszoeking en papieronderzoek in de wet zal worden opgenomen. Het algemeen belang zou toch deze inbreuk op het recht van den privaat persoon in dit opzicht niet kunnen wettigen. Feitelijk zal zoodoende de werking van het bedoelde recht nog eng genoeg zijn. Rotterdam, Januari 1902. SEERP GRATAMA. Nog iets over de wetgeving van 1800 op de oude rechterlijke archieven. In het jaar 1800 werd in het Vertegenwoordigend lichaam des Bataafschen volks gehandeld over voorzieningen, te nemen ten opzichte van de bewaring van de archieven zoowel van de op te heffen gerechts- In de Bijdrage tot regeling der Administratieve Rechtspraak (2e St.) van Jhr. Mr. J. Roëll en Mr. J. Oppenheim in de Afl. van het Rechtsgel. Magazijn, verschenen Febr. 1902, pag. 84, vind ik onder de enumeratie van de aan den administratieven rechter over te geven twistgedingenzoowel in het Ontwerp dei- Staatscommissie als in het gewijzigde, van de genoemde heeren afkomstig: die over archieven. Echter in beidemet de beperking dat het geschil moet bestaan tusschen „openbare besturen". De reden voor deze beperking, die voor dit nommer niet nader wordt toegelicht, is mij niet helder geworden; zij wordt, voor zoover ik kan oordeelen, ook niet door het in die ontwerpen gehuldigde stelsel geeischt, in dien de administratieve bepalingen omtrent de bewaring, bepaaldelijk in dezen wat de plaats betreft, algemeen genoeg gesteld worden.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1901 | | pagina 17