74 43. Brief van den Kerkeraad te Batavia aan de Classis van Amsterdam, 15 Januari 1660. 44. Brief van den Kerkeraad te Batavia aan de Classis van Amsterdam, 25 Januari 1657. 45. Engelsche brief van Martin Ludolph te Londen aan Isaac de la Planque, 16 December 1729. 46. Project-ordonnantie tegen vegten, kwetsen, 1606. 47. Nota van Simon Cat, 10 December 1670. 48. Brief van den Kerkeraad te Batavia aan de Classis van Amsterdam, 3 July 1669. 49. Brief van A. Thornton te Batavia aan de Classis van Amsterdam, 18 November 1667. 50. Brief van den Kerkeraad te Batavia aan de Classis van Amsterdam, 20 Januari 1667. 51. Brief van den Kerkeraad te Batavia aan de Classis van Amsterdam, 19 December 1667. 52. Brief van den Kerkeraad te Batavia aan de Classis van Amsterdam, 1666. 53. Brief van den Kerkeraad te Batavia aan de Classis van Amsterdam, 1666. 54. Brief van den Kerkeraad te Amboina aan de Classis van Amster dam, 14 September 1665. 55. Brief van den Kerkeraad te Batavia aan de Classis van Amsterdam, 26 December 1665. 56. Brief van den Kerkeraad te Batavia aan de Classis van Amsterdam, 13 September 1666. 57. Brief van den Kerkeraad te Batavia aan de Classis van Amsterdam, 17 December 1663. 58. Brief van Josias Spiljardus te Batavia aan de Classis van Amster dam, 20 December 1663. 59. Brief van den Kerkeraad te Batavia aan de Classis van Amsterdam, 26 Januari 1664. 60. Brief van Pieter van der Staal, Kranckbesoeker te Batavia, 1 Januari 1664. 61. Brief van den Kerkeraad te Batavia aan de Classis van Amsterdam, 20 Januari 1662. 62. Brief van den Kerkeraad te Batavia ann de Classis van Amsterdam, 18 December 1660. 63. Brief van den Kerkeraad te Batavia aan de Classis van Amsterdam, 21 December 1662. Opmerking verdient, dat de nos. 21, 22 en 26, zoo hunne beschnj- ving juist is, in het classicaal archief van Middelburg tehuis bekooren. 75 Een laatste woord aan den heer Wildeman. In de maand November j.l. is een „Tweede open brief" van den heer M. G. Wildeman aan mr. R. Fruin in het licht verschenen. Daar de heer Wildeman zelf aan de redactie heeft medegedeelddat hij daarin wel „niet veel (heeft) uitgeweid over de ultramontaansche gevaren, doch misschien te veel om in het Archievenblad te worden opgenomen", ligt het voor de handdat die tweede open brief, hoewel hij met de vroeger in dit blad opgenomen discussie samenhangt, hier niet in zijn geheel kan worden afgedrukt. Ik heb er mij daarom toe bepaald om alleen datgene er uit te releveeren, wat betrekking heeft op die quaestie, die rechtstreeks met onze vereeniging samenhangt: het antwoord der Synode op de vraag van ons bestuur, waarom aan de kerkelijke colleges ontraden is hunne archieven in bruikleen af te staan aan de rijksdepöts. Een enkel woord van critiek heb ik mij veroorloofd hieraan toe te voegen. „Niettegenstaande mijn eerste open brief schrijft de heer Wilde man tijdig vóór de vergadering is ingezondenschijnt mr. Muller daarvan geen kennis te hebbeD genomenwant Z.Ed.Gestr. zou dan onmogelijk in zijn verslag de onbegrijpelijke gevolgtrekking (ook aanvan kelijk de Uwe) hebben kunnen maken, „dat de Synode door moeilijkheden op te werpen den schijn op zich [zou] willen laden, alsof de Hervormde kerk iets voor andersdenkenden te verbergen hadwaarvoor men zich schamen moest". Uit genoemden brief bleek d u i d e 1 ij k mijn juist tegenovergestelde bedoelingToch staat het mij tegenmr. Muller een stelselmatig voorbedacht doodzwijgen toe te dichten." Iemand iets toe te dichten verdient nooit aanbeveling, en hier is daarvoor heusch geen grond. De heer Wildeman verwart zijne eigene motievenwaarom hij tegen het in bruikleen afstaan der kerkelijke archieven aan het Rijk gekant ismet die der Synode. De eersten heeft hij in zijne opene brieven blootgelegd, maar omtrent de motieven der Synode tasten wij nog altijd in het duister rond. En waarlijk de veron derstelling, dat de Synode werkelijk bevreesd is, dat de kerkelijke archieven het een en ander inhoudendat best verborgen bleef, is niet geheel zonder grond. Althans in het officiëele rapport van de commissie die door de Synode belast is met het uitbrengen van advies over de kerkelijke archievenlees ik het volgende „Gewisde Archieven die in handen der Rijksarchivarissen worden gesteld, worden aan bekwame, en wat meer zegt, aan trouwe, zorgzame handen toevertrouwdzij vinden nauwlettende en conscientieuse verzorgers. Dat zegt veel, zeer veel. Zoo iets is voor de archieven van het aller grootste gewicht. De waarde van zulk eene verzorging behoeft niet nader aangetoond te worden.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1901 | | pagina 7