120
Art. 168. Kosten van onderhoud, huishoudelijke uitgaven, perso-
neele hulp, schrijfloonenreis- en verbljjf kostenaankoopen, meubilair,
aankoop, huur, stichting en inrichting van lokalen en verdere uitgaven
voor de archieven in de provinciën 46000.(voor 190147946.28).
Bij nota van wijziging, bij de Tweede Kamer ingezonden bij brief
van 4 October 1901, werden de artikelen 164 en 165 verhoogd. De
toelichting zegt daaromtrent
Art. 164. Terwijl in het buitenland, met name in België, reeds
sinds 25 jaren van Rijkswege de uitgave van de belangrijkste geschiede
nisbronnen in de archieven aanwezig ter hand genomen is, werd hieraan
tot groote schade van de kennis der vaderlandsche historie ten onzent
niets gedaanbehalve voor zoover enkele particuliere genootschappen
nu en dan op zeer kleine schaal en zonder vast stelsel zulke documenten
het licht hebben doen zien.
Nu gelukkig sinds eenige jaren onze archieven beter geordend zijn,
is het wenschelijk de uitgave dier geschiedenisbronnenvoor zoover zij
in de Nederlandsche archieven verscholen zijnte ondernemen. Daarmede
zal onder leiding eener commissie van geschiedkundigen een der adjunct
archivarissenbijgestaan door een adjunct-commies, te belasten zijn,
terwijl ter zijner vervanging een adjunct-archivaris noodig is.
Yerder zal in verband met het overnemen van de archieven der
Departementen in het nieuwe depotgebouw de aanstelling van twee ad
junct-commiezen en een assistent-concierge vereischt worden.
Voor een en ander wordt een bedrag van ƒ6600.uitgetrokken.
Art. 165. "Wegens meerdere kosten van bindwerk en van verwar
ming in verband met het in gebruik nemen van het nieuwe depotgebouw
en voor de uitgave der geschiedenisbronnen wordt een bedrag van ƒ8000
aangevraagd.
In het 30 October 1901 vastgestelde voorloopig verslag wordt alleen
over de wijziging in art. 164 gehandeld:
Heeft de uitgave van geschiedbronnen eene geheel nieuwe zaak
nu plotseling zulk een haast, werd gevraagd, dat deze bij Nota van
Wijziging moet worden voorgesteld? En dit terwijl zoo vele zaken zijn
weggelatenomdat zij nader onderzocht moesten worden.
Van andere zijde werd het voornemen der Regeering toegejuicht,
omdat het belangstelling toont in de geschiedvorsching ten aanzien van
het verleden en het maken tot gemeen goed van de bronnen daarvoor.
Te dien opzichte staan wij bij het buitenland achter.
In de Memorie van antwoord ingezonden bij brief van 23 Novem
ber 1901, zegt de minister:
121
Art. 164. Met genoegen vernam de ondergeteekendedat de voor
genomen uitgave onzer geschiedenisbronnen toejuiching vondinderdaad
is Nederland te dien opzichte sinds lange jaren zeer ten achter bij andere
beschaafde landen.
Van overhaasting is hierbij geen sprake. Deze zaak was bij het
optreden van deu Minister reeds geheel voorbereid, en werd bij de be
grooting alleen met het oog op den onzekeren toestand der financiën
opgehouden. Toen echter nader onderzoek ondergeteekende in kennis
stelde met het feit, dat reeds eene commissie van particuliere geleerden
was aangezocht en zich bereid had verklaard de leiding dezer zaak onbe
zoldigd op zich te nemen, achtte hij langer uitstel in strijd met alle
beleefdheid.
Bij de mondelinge behandeling werden de artikelen onveranderd goed
gekeurd. Bij art. 164 merkte de heer De Stuers het volgende op:
Ik heb met veel genoegen gezien, dat de Minister, in aansluiting
met zijn voorganger, er toe wil overgaan om de geschiedenisbronnen, die
in onze archieven te lang verwaarloosd en verscholen gebleven zijnvan
Rijkswege uit te geven. Ik zeg hem daarvoor dank.
Nu wensch ik een ander punt, ook de archieven betreffende, aan
's Ministers aandacht te onderwerpen. Ik heb dit niet in de afdeelingen
kunnen bespreken; derhalve verlang ik ook geen antwoord. Ik wensch
alleen een maatregel aan te bevelen, nl. de noodzakelijke verbetering
der bezoldiging van het aan de archieven verbonden personeel. Gold het
hier slechts het persoonlijk belang van dat personeel, dan zou ik er mij
thans misschien niet zoo warm voor durven maken, maar het geldt ook
het belang der archieven, dus der wetenschap, dus van den Staat. Een
dienst, waarvan het personeel slecht bezoldigd wordt, lijdt op twee
wijzen, vooreerst doordat de recruteering van het personeel bemoei
lijkt wordt; de jongelieden gaan liever in eene andere betrekking, die
uitzicht geeft op eene betere positie. En ten tweede, omdat de goede
krachtendie er werkzaam zijnverdwijnen als zij een betere positie
erlangen kunnen. Dit bezwaar heeft zich bij de archieven bewaarheid,
tot schade dier instellingen. Herhaaldelijk hebben in den laatsten tijd zeer
bekwame archivarissen het archief vaarwel gezegd voor een beter bezol
digde en meer vooruitzichten aanbiedende betrekking. Een heeft een
professoraat aanvaard en de ander is bij een rechtbank overgegaan. Dit
is zeer jammer en zeer schadelijkvooral omdat men bij de archieven
niet zoo gemakkelijk iemand kan vervangen als bij andere instellingen.
Hoe langer een archivaris zijn ambt en zijn standplaats behoudt, des
te bekwamer en nuttiger wordt hijwant des te beter geraakt hij
op de hoogte van de hem toevertrouwde collectie. Men moet dus trachten