110 Boekbespreking Verslag van Onderzoekingen naar Archivalia in Italië, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland, op last der regeering ingesteld door Prof. P. J. Blok, hoogleeraar te Leiden, 's Graven- hage, W. P. van Stockum en Zoon, 1901. De ijver en werkkracht van professor Blok, wiens verdiensten ten opzichte der vaderlandsche historiebeoefening zich jaar op jaar blijven verbreeden, bieden ons al wederom een verslag aan over bronnen tot de kennis der Nederlandsche geschiedenis, bewaard in vreemde archie ven. Na Duitschland en Oostenrijk, na Londen, na Parijs, heeft hij thans Italië bezocht, en, naar wij hopen en vertrouwen, zal hij er toekom stige Nederlandsche onderzoekers zijn voorgegaan. Hij heeft de archieven en bibliotheken van Milaan, Venetië, Bologna, Florence, Rome, Napels en Turijn opgenomen en er over gerapporteerd. Daar zijn reis binnen drie maanden moest afloopen, begrijpt men, dat het verslag niet anders zijn kan dan een zeer summiere en ongelijkmatig bewerkte wegwijzer. Er behoort waarlijk de geoefende hand van dezen hoogleeraar toeom er ons na zoo kort bezoek een te kunnen aanbiedenals die voor ons ligt. Aan de opgewektheid die dit werk ten onzen bate tot stand wist te brengenvóór alles onze dankbare en bewonderende hulde Met Savoye, met Lombardije, met Napels zijn de betrekkingen van onzen staat nimmer bizonder levendig geweest. Wat uit den inhoud van de archieven dezer gewezen staten is opgeteekendworde meer als toe gift beschouwdal zal niemand het belang van mededeelingen als die omtrent de beschrijving van den handel der Republiek in 1719 of omtrent de minuten der brieven van den landvoogd Philibert van Savoye (beide te Turijn, blzz. 78 en 84 van het verslag) over het hoofd zien. Van meer gewicht schijnt reeds Florence met zijn omvangrijke correspondenties van Guicciardini en van Nicolaas Heinsiusuit beide waarvan schrijver aantrekkelijke uittreksels geeft (blzz. 24 en 28). Maar bovenaan in ieders schatting komen wel Venetië en Rome. Wie Venetië zegt, zegt Relazioni. Sedert Ranke weet de wereld, wat deze bronnen te beduiden hebben het jonger Europa in beeld ge bracht voor en door de bezonnener hoofden van een ouder staat, en die er groot belang bij had de andere goed te kennen. Voor de studie der 16® eeuw zijn zij kwalijk te overschatten; voor de 17de komen zij wel niet even gewichtigmaar toch nog zeer opmerkelijk voor. Vele er van zijn gedrukt in Italiaansche uitgaven, maar lang niet alle. Prof. Blok geeft op blz. 15 een lijst van de gedrukte en ongedrukte relazioni, die geheel of gedeeltelijk op Nederland betrekking hebben. „Volledig kan deze lijst niet zijn", waarschuwt hij oprecht. Niemand, die er aan denken 111 zal er hem een verwijt van te maken. Maar even zeker is het, dat hier een tweede en nader onderzoek vereischt is, eer wij bij benaderiog weten zullen wat de Nederlandsche historiografie met deze bronnen kan aan vangen, en vooral, hoe zij de waarde er van door het gelijktijdig gebruik der dispacci hebbe te verhoogen. De hier en ginds door prof. Blok uit geschreven volzinnen zijn zeker voldoende om onze opmerkzaamheid te been te brengenhopen wijdat zij te eeniger tijd gelegenheid vinde op het aanlokkelijk doel af te gaan. Op het Vatikaan, dat doorluchtig voorbeeld den blik van den andersgeloovigen onderzoeker niet schroomt, waren prof. Blok ijverige Belgen en Duitschers voor geweestdie uit de berichten der nuntiaturen van Brussel en Keulen al heel wat, dat ook voor Noord-Nederland belang heeft, hadden aan het licht gebracht. Niet dat hij ons niet verrast met een overrijken naoogst! De bronnen van het Vatikaan vloeien zoo ruim dat een enkel onderzoeker ze nimmer uitputten zal. Andere landen (Pruisen, Oostenrijk, Frankrijk, Engeland) hebben er daarom hun histo rische institutendie het onderzoek leiden. Ook Belgiëdoor den Luikschen hoogleeraar Cauchie wakker gemaakt (De la création d'une école beige a Rome, 1896), overweegt thans de oprichting eener dergelijke instelling, en prof. Blok is van meening, dat Nederland wijs zou doen zich met België tot de oprichting van een gemeenschappelijk instituut aanstonds te verstaan. Hij vestigt hierop „in het bizonder" de aandacht onzer regeering. Hopen wij, dat deze gewichtige aangelegenheid de belangstel ling ondervinde, die zij zoo zeer verdient. Nergens toch komt het nood zakelijk onvoldoende van een verslag, als waartoe Prof. Blok zich bepalen moest, zóó sterk uitals bij zijn aanwijzingen van bronnen te Rome. Inylen ms. catalogus der Lettere dei Yescovi e Prelati vullen de titels onder het hoofd Trajecten sis alleen 16 folia met dubbele kolommen aan een schifting was niet te denken, omdat de Yatikaansche Bibliotheek niet voldoende van Hollandsche boeken voorzien was. De afdeeling Miscel lanea van het Archivio secreto della Santa Sede schijnt, naar de op schriften van stukken en bundels, die prof. Blok mededeelt, voor ons al zeer belangrijk: „avvisi uit de Nederlanden, 15671572"; „storia delle cose ed eresia di Fiandra, 1570 -1571"; „brieven van Bentivoglio (16091614)", en twintigtallen dergelijke opschriften meer. Maar wie zal hier over meer oordeelen dan over den schijn? Een vraag, die te herhalen is bij haast iedere bladzijde van prof. Blok's verslag. Misschien dat de omstandigheid, dat katholieke Nederlanders dus ook katholieke historici onder zekere omstandigheden aanspraak hebben op geldelijke tegemoetkoming uit de inkomsten der kerk Santa Maria dell' Anima te Rome (zie blz. 55 van het verslag) een vingerwijzing insluit naar een mogelijke oplossing der door prof. Blok aan de orde

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1901 | | pagina 25