102 a. Reglement voor de Kerkeraden Art. 19, waarna „zij zorgen voor de bewaring der Archieveningevuld zal moeten worden„voor zoo verre DEZE NIET ZIJN OPGENOMEN IN DE KERKELIJKE ArCHIEFGEBOUWEN". b. Reglement op de Vacaturen Art. 14, waar na „het Archief ge woonlijk onder den predikant berustendeingevuld zal moeten worden „EN VOOR ZOOVER NIET OPGENOMEN IN DE KERKELIJKE ARCHIEFGEBOUWEN". c. Reglement op de Vacaturen Art. 79 al. 3, waar na geeft de consulent het Archief" zal moeten ingevuld worden „voor zoover het ONDER ZIJNE BERUSTING IS GEWEEST". Wij twijfelen er niet aan, of de rubriek van deze veranderingen en aanvullingen zal van Uwe scherpzichtigheid en nauwkeurigheid de noodige uitbreiding ontvangen. Aan het eind van ons Rapport gekomen vragen wij ten slotte nog Uw aandacht voor een paar opmerkingen. Wij achten den tijd meer dan gekomen om het Archiefwezen in onze Kerk te regelen. Waar dit evenwel niet zal kunnen geschieden zonder dat bij een Reglementals waarvan wij boven sprakendie zaak in orde is gebracht, komt het ons dadelijk gewenscht voorbijaldien de Synode mocht besluiten om in te gaan op ons voorstel sub I om eene algeheele inventariseering te doen geschieden van alles wat onze Kerk aan Archieven bezitdat er een paar deskundigen benoemd worden, kerkelijke mannen, aan wie de voorbereidingleiding en uitvoering dezer zaak worden opgedragen en die daarvoor mandaat van de Synode ontvangen als Commissie voor de Ar chieven der Nederlandsche Hervormde Kerk. Na inkomst der tabellen zal de Commissie den inhoud daarvan schiften en ordenen. Zij wordt belast met het doen van nadere voorstellen naar aanleiding van den staat, waarin de stukken blijken zich te bevinden. Voor het verrichten van die werkzaamheden opent de Synode aan die Commissie een crediet. Aldus vastgesteld in onze vergadering te Utrecht op heden Woens dag 14 Augustus 1901. J. C. van Slee. Dit lijvige rapport, onder den indruk van welks zeldzaam schoonen vorm wij immers, na de voorlezing er van in eene vorige zitting, nog verkeeren, heeft aanspraak op de erkentelijkheid, en Uwe Commissie stelt D dan ook terstond voorden stellers dank te betuigen voor de moeite, die zij zich ter volvoering van hun vrijwillig aanvaarde taak hebben getroost. 103 De drie vragenwaarop de Synode door haar wenschte te worden ingelicht, waren deze: 1°. hoe zal de Synode het best komen tot kennis van den toestand, waarin thans de Kerkelijke Archieven verkeeren? 2°. hoe kan, hetgeen belangrijk is in de Archieven voor de geschiedenis der Kerk, het best worden bewaard? 3°. indien tot verbetering in dezen toe stand eene verandering in de kerkelijke Reglementen mocht gewenscht zijn, welke veranderingen zijn aan te wijzen? Het antwoord der Commissie op de eerste vraag wijst op de nood zakelijkheid van eene aanschrijving niet alleen aan de Kerkeraden, maar ook aan de Ringen, de Classicale Besturen en de Provinciale Kerkbe sturen, om inlevering van een inventaris van de verschillende Archieven en beantwoording van de vragen naar wat er is, in welk een staat en waar het zich bevindt, met opmerking van de wenschelijkheiddaarvoor gebruik te maken van behoorlijk ingerichte tabellenzooals ook bij de Kerkvisitatie (Schriftelijke) worden gebezigd. Dergelijke aanschrijving is echter, al is het zonder tabellen, reeds geschied; waarom Uwe Commissie de eer heeft U voor te stellen dit gedeelte van het rapport voor kennis geving aan te nemen. Het antwoord op de tweede vraag versterkt alweer in de overtuiging, dat de Archieven niet aan het Rijk of de Provincie in bruikleen moeten worden afgestaan. Terecht noemt de Commissie het „een niet te weer spreken feit, dat iemand het volle en geheel ongestoorde gebruik ver biest van wat hij in bruikleen geeft en al is hij ook duizendmaal „eigenaar, en eenig en uitsluitend eigenaar van het in bruikleen gegevene, „bij bruikleen is er een, zij het ook maar tijdelijkmedebezit van anderen, „die toegang verkregen hebben tot de kerkelijke Archieven door het een voudige feit, dat zij in bruikleen zijn gegeven." Voorts betoogt de Commissie de noodzakelijkheid „der oprichting van centrale bewaarplaatsen in onderscheidene grootere of kleinere kringen (ProvincialeClassicale of nog kleinere), waarvan de grenzen zijn getrokken in overleg en overeen stemming met de daartoe behoorende gemeenten en Bestuurscolleges", en toont zich het meest ingenomen met het denkbeeld der oprichting van ééne centrale Bewaarplaatsnl. in het Gebouw der Synode te dezer stede. Uwe Commissie behoeft U niet te herinneren dat ook dit laatste reeds meer dan eens het voorwerp van beraadslaging der Synode geweest is en vindt in de onuitvoerbaarheid er van alle redener niet bij stil te staan. Het denkbeeld echter van Classicale centrale bewaarplaatsen (waarbij het centrum niet al te ver van den omtrek afligt) komt haar zeer aan bevelenswaardig voor; ja zelfs het beste, dat zou kunnen worden ge wenscht. Evenwel acht zij dat niet minder onuitvoerbaar voor de Synode, vanwege de enorme kostendie er aan zijn verbonden. Toch heeft zij de J. DE KrüYTER. F. J. P. Moquette.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1901 | | pagina 21