30 het mij niet meer dan passend tegenover den heer W., te veronderstellen, dat de eerste opvatting de juiste was. Daartegen was dan ook mijn protest gericht. Tot mijn leedwezen zie ik nu uit den open. brief, dat ik mij heb vergist, en dat aan het eerste schrijven van den heer W. de insinueerende beteekenis moet worden toegekend, die ik er niet in dorst lezen. De Grenswachter, die ik reeds boven citeerde, vraagt: „Depo- neeren ook de Roomschen hunne kerkelijke archieven bij de rijksarchieven in de provinciën Ik moet bekennen, dat ik het niet weet, maar wel wil ik verklaren, dat ik uit anderen hoofde verscheidene archieven van Catholieke stichtingen in mijn depót bewaar, en dat ik mij in hooge mate verongelijkt zou achten, zoo iemand mij de bewaring dier archieven minder waardig keuren wilde, omdat ik lidmaat der Nederlandsche Hervormde kerk ben. Met dankzegging voor de plaatsruimte heb ik de eer te zijn, Mijnheer de Redacteur, Uw dw. dienaar R. Fruin. P.S. De Grenswachter wordt verzocht dit schrijven over te nemen. Hierop werd door den heer Wildeman in de N. R. G. van 13 Juni (2e blad A) weder het volgende gerepliceerd 's-Gravenhage12 Juni 1901. Mijnheer de Redacteur, Ru de heer Fruin den strijd in de dagbladen gelieft over te bréngen, neem ik de vrijheid door middel van Uw blad de verzekering te geven, dat ik van verscheidene wetenschappelijke en hooggeplaatste personen verklaringen van volle instemming met den inhoud van mijn schrijven heb ontvangen, 't geen mij sterkt in mijn overtuiging. Wat den heer Fruin dus een insinuatie lijkt, komt aan velen voor een waarheid te zijn. Ik zie de beslissing der synode met een gerust geweten tegemoet. U vriendelijk dankend voor de plaatsruimteteeken ik hoogachtend Uw. dw. dienaar, M. G. Wildeman. Het in bewaring geven van kerkelijke archieven in de rijksdepots. Nu de synode der Nederlandsche Hervormde kerk blijkens haar schrijven aan het bestuur onzer vereeniging (zie hierachter Berichten blz. 31 60) het geven van een antwoord op de vraag, welke redenen er haar toe geleid hebben aan de kerkelijke colleges te ontraden hunne archieven in de rijksbewaarplaatsen te deponeeren, ontwijkt, is men, om de beweeg redenen van die zonderlinge handelwijze te leeren kennenwel verplicht elders het licht te zoekendat de synode zelf ons zorgvuldig onthoudt. En dan komt men er als van zelf weder toe de opstellen van den heer Wildeman ter hand te nemen Uit de tusschen dien heer en mij gevoerde correspondentie, die hiervoor staat afgedrukt, meen ik te mogen afleiden, dat de heer Wildeman aanvaardt de door mij getrokken conclusie, dat zjjn schrijven ten doel heeft „de niet-Hervormde archivarissen onder de verdenking te brengen, dat hun de behoorlijke verzorging van de archieven der Hervormde kerk niet (is) toevertrouwd". Ja, de heer Wildeman ver klaart zelfsdat deze zijne meening „aan velen (voorkomt) eene waarheid te zijn"en dat hij „van verscheidene wetenschappelijke en hooggeplaatste personen verklaringen van volle instemming met den inhoud van (zijn) schrijven" heeft ontvangen. Dat deze verklaring inderdaad niet overdreven is, moge een artikel bewijzen, dat onlangs in de Kerkelijke courant stond afgedrukt. In dat stuk wordt gehandeld over het geschilhangende tusschen het Rijk en de Hervormde gemeente te Rijnsburg over den eigendom der kerk. Ds. Van Druten heeft in het gelukkig goed geconserveerde kerkelijk archief van Rijnsburg een onderzoek ingesteld en heeft daarin verschillende aanwijzingen gevonden, waaruit z. i. kan worden afgeleid, dat de opvat ting der Regeering onjuist en die van de Hervormde gemeente de ware is. Hieruit nu trekt de Kerkelijke courant de volgende conclusie: „Hoe dit zijhet blijktdat men aan de kerkelijke zijde op alles verdacht moet zijn en zijne archieven zelf goed dient te bewaren." Voor zooverre uit die woorden blijkt, dat ook de autoriteiten in de Hervormde kerk het belang eener goede bewaring harer archieven beginnen in te zienver dienen zij ieders instemming, maar de geciteerde woorden drukken nog iets anders uit. Men moet op alles verdacht zijn en zijne archieven zelf bewarendat wil met andere woorden zeggenals de Hervormde gemeente te Rijnsburg haar archief aan het Rijk in bewaring had toevertrouwd dan zou ds. Van Druten misschien de zoo kostbare aanwijzingen, die hij nu in het archief heeft opgespoord, niet gevonden hebben, hetzij dan dat hem de toegang tot die stukken ware geweigerdhetzij dat die stukken zelf waren vervalscht of vernietigd. Het komt mij voor, dat het verstandig is zich aan diergelijke uitingen niet te ergeren, en liever te trachten hen, die ze neerschrijven, en hen, die er mede instemmente overtuigendat er voor die vrees en die verdenking geen voldoende grond bestaat. En dan zij allereerst opgemerkt dat, wat betreft de veronderstelling, dat de raadpleging van het in be-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1901 | | pagina 20