20
cronicorum monniken waren die, hetzij in de geteisterde streek leefden,
hetzij door toevallige omstandigheden van dit feit kennis droegen. Boven
dien komen voor onze bewijsvoering nog in aanmerking die kroniek
schrijvers, (die tevens monniken waren) welke later dan Menco geleefd
en die de kennis van dit feit uit vreemde bron geput hebben.^
Het behoeft geen betoog, dat de monniken, door den kroniekschrijver
bedoeld, tot verschillende orden behoorden en dan komen hier op de eerste
plaats die orden in aanmerking, die reeds in de geteisterde streek gevestig
waren, vóórdat Menco zijne kroniek schreef. Zoo ver mij bekend is,
hadden toen ter tijd binnen de grenzen van de tegenwoordige provincies
Friesland, Groningen en Drenthe, kloosters: de Canonici Regulares, de
Benedictijnen, de Praemonstratensersde Cisterciensersen misschien de
Duitsche Ordensheeren en de Johannieters.
Ad b.) Helaas zijn wij niet zoo gelukkig als Menco, die, dit blijkt
duidelijk uit zijn bericht, verschillende kronieken gekend heeft, waarin
de St. Marcellusvloed vermeld wordt.
Wij kennen het feit, door tijdgenooten vermeld, slechts uit de Kroniek
van het klooster Witte wierum, waarin de abt Emo den St. Marcellusvloed
plaatst in het jaar 1219, en uit den Dialogus Miraculorum 2) van Caesanus
van Heisterbach, die deze gebeurtenis plaatst in het jaar 1218. Emo
behoorde tot de orde der Praemonstratensers, Caesarius tot die der
Cisterciensers.
Bovendien wordt de St. Marcellusvloed, afgezien van den Praemon-
stratenser monnik Menco, die voor het feit het jaar 1219 aangeeft,^
nog vermeld als in het jaar 1218 geschied zijnde, in het Chronicon
van Worp van Thabor 3) en in de Kloosterkroniek van Aduard 4). Worp
van Thabor was lid der Windesheimer Congregatie en dus Reguliere
kanunnik, Aduard echter een Cistercienserklooster.
Was het nu aan willekeur te wijten, dat door de Cisterciensers en
Reguliere kanunniken de Maria-Boodschapstijl en door de Praemonstratensers
de Kerststijl gebruikt werd? of wel, was dit het gevolg van een voorschrift
of algemeen gebruik hunner orden
Wat de Cisterciencers betreft, is de vraag gemakkelijk optelossen.
De onderzoekingen van Janauschek 5) en Posse0) hebben aan t licht
1) Vergl. hierover: S. A. Gabbema, Nederlandse Watervloeden of Naukeurige
beschrijvinge van alle Watervloeden voorgevallen in Holland, Zeeland enz. Nu m
't liet gebracht en met breede aanteekeningen voorsien door lobias Lutberiet,
Gouda 1703, p. 57, en de daar aangehaalde litterator. - A. W. Wybrands, De abd.j
Bloemhof te Wittewierum in de dertiende eeuw, Amsterdam looo, p. vv.
2) VII c. 3.
3) Worpii Thabor. Chronicon, Leov. 1847, p. 152.
4) Vitae ac gesta abb. Adwerdensium, ed. Koppius, Gron. 1850, p. 5.
5) Janauschek L., Origines Cistereienses. Tom. I Fundationes veterum abba-
tiarum ad fidem antiquissimarum fontium prim, descriptae. Gum tabuhs chronol.
geneal. et arbore geneal. Vindab. 1877, p. 15. 1QQr7 1f,0
6) Posse O., Die Lehre von den Privaturkunden, Leipzig 18» b P- ioz.
21
gebracht, dat de Cisterciencers steeds en overal den Maria-Boodschapstijl
gebruikten en zich zeer beijverden om dezen stijl ingang te doen vinden.
Eene opvatting, die thans algemeen gedeeld wordt.
Bij de Reguliere kanunniken wordt de oplossing der vraag eenigs-
zins moeilijker.
Posse 2) en ook Grotefend 3) beweren dat eveneens de Augustijnen
steeds den Maria-Boodschapsstijl gebruikten. Een bewering, die voor mij
hierom veel van hare waarde verliest, omdat het mij niet duidelijk is
gewordenwat Posse en Grotefend onder Augustijnen 4) verstaan. Onder
Augustijnen immers kan men verstaan zoowel a) het geheel van congregaties
die, hoewel onderling onafhankelijk en ten deele zelfs met eigen consti
tuties, toch allen den regel van Augustinus gemeen hadden, als b) die
bijzondere congregatiedie onder den specialen naam van „Augustijnen!'
bekend stond.
Indien Posse den naam „Augustijnen" toepasselijk acht op alle con
gregaties, welke volgens den regel van den H. Augustinus leefden, dan
vallen hieronder niet alleen alle congregaties van Reguliere kanunniken
(o. a. die van WindesheimNeussBethlehem) maar ook (hoewel als een
eigen orde beschouwd wordend) de Prmmonstratensers. 5)
Nu kunnen wij echter met voldoende zekerheid aannemendat de
Prsemonstratensers niet steeds en overal den Maria Boodschapstijl gebruikt
hebben.
Door Wybrands 6) is aangetoond, dat de Prsemonstratenser abdij van
Wittewierum den Kerststijl volgde. Hieruit wil ik echter niet besluiten,
dat alle Prsemonstratenserkloosters in Friesland den Kerststijl volgden.
Immers, het is meer dan waarschijnlijk, dat Sybrandus Leo in zijn „Abbates
Horti beatse Marise" een anderen stijl gebruikt heeft. Hij vermeldt namelijk,
dat de abt Petrus Venlo in 1540 IY Kalendas Februarii 7) gestorven
0 Grotefend H., Zeitrechming des deutschen Mittelalters und der Neuzeit.
Hannover 1891, I, p. 9 en 10. Riihl Fr., Chronologie des Mittelatters und der
Neuzeit, Berlin 1897, p. 29 „Mit dem zunehmenden Marienkult wuchs auch die
Verbreitung des Marienjahresnamentlich ist sie durch die Cisterzienser befördert
worden."
2) Privaturkunden, p. 102 „Es erttbrigt für klösterliche Empfiinger zu wissen,
dass die Cisterzienser und Augustiner mit dem 25 Harz, der Deutsch-
orden mit dem 25 December das Jahr anfingen".
s) Zeitrechnung, p. 10.
4) Vergl. over de orde der Augustijnen: Heimbucher M., Die Orden und
Congregationen der katholischen Kirche, I, Paderborn 1896 p., 386 vv.
5) Heimbucher, p. 394.
G) Wybrands A. W., De Abdij Bloemhof, p. 200 vv.
7) HS. A. Archief Gabbema, Old Burgerweeshuis te Leeuwarden. „Obiit (Petrus
Venlo) anno MDXL, IV Kal. Februarii, in choro Paulo contuumlatus quiescit."
H8. B. in hetzelfde archief berustend„et in choro meritis eligentibus sollicite
tumulatur anno Partae Salutis MDXL, IV Idus Februarii." Vergl. ook Van Heussen
en Van lihijn, Oudheden en Gestichten van Vriesland, (Fol. uiig.) p. 100.