10 eene nieuwe schaar van (niet altijd wetenschappelijkebezoekers naar onze leeskamers zullen lokkeu. En als men ons eene plaats aanwijst in de vicarieraden dan zal ik daarin met vreugde het bewijs zien, dat de Regeering terecht begrijpt, het in dergelijke zaken niet te kunnen stellen zonder onze voorlichting. Voortreffelijk dus! Maar als de Regeering ons meer en meer belast, wat doet zij dan om ons te steunen, ons te helpen om dien steeds zwaarderen last te dragen? Ik bedoel nu niet de vervelende questie der lage tractementen, al werkt deze in niet geringe mate mede, om zelfs jongelieden, van aanleg tot archiefwerk geneigd, te drijven naar de rechterlijke loopbaan, die hun zooveel betere vooruitzichten opent. Ik heb het oog op iets anders. Nog altijd zijn er enkelen, die trots alles de loopbaan verkiezen, die overeenkomt met hunne neiging. Wat wordt voor deze braven gedaan, om het hun mogelijk te maken, deze zoo sterk sprekende roeping te volgen? In den laatsten tijd werd (en niet voor het eerst) geklaagd over de gebrekkige voorbereiding der kandidaten voor de betrekking van archivaris. En die klacht was een stil verwijt aan de Regeering, die haren toekomstigen ambtenaren de gelegenheid niet ver schaft om zich behoorlijk voor te bereiden. Een stil verwijt, maar meer waagde men niet. Want, wij weten het, de aandrang van jonge lieden naar het ambt van archivaris is in den laatsten tijd gering, en het is niet te voorzien, dat in dien toestand duur zame verandering zal komen, zoolang de vooruitzichten van het archief- personeel zoo bescheiden blijven als tot nog toe. Kon men het dan der Regeering euvel duiden, zoo zij, nog doof voor de eischen, wier voldoening alleen verbetering kan brengen, niet dacht aan de oprichting eener Nederlandsche archiefschool Immers hoe zou die school leerlingen trekken, wier aandrang toch alleen de niet onbelangrijke kosten harer oprichting zou kunnen rechtvaardigen? Zou het dan niet mogelijk zijn, dat wij ons zeiven hielpen in deze moeielijkheid De zaak ligt op den weg onzer vereeniging. Met dank bare voldoening las ik in het laatste nummer van ons tijdschrift, hoe onze gewezen ambtgenoot Mr. Gratama van de oprichting onzer vereeniging het begin aagteekent van een nieuw leven van het Nederlandsche archief wezen. En met instemming. Want het is zoo: de zes oprichters hebben eer van hun werk. Er is werkelijk iets tot stand gebracht. Eene com munis opinio over de inrichting van ons werk heeft zich (niet zonder strijd en niet zonder bezwaren) gevormd. Wij weten thans wat wij willen; wij weten wat wij moeten doen. En de verschijning onzer Handleiding voor het ordenen en beschrijven van archieven heeft aan het resultaat onzer overleggingen een tastbaren vorm gegeven. Zou het dan niet mogelijk zijn, nog iets verder te gaan 11 en ook de wetenschappelijke voorbereiding onzer aankomende broeders ter hand te nemen zonder den lastigen en voor ons kleine land wellicht niet praktischen omslag eener archiefschool? Eene hachelijke onderneming, veel zwaarder dan de vorige, en niet zonder bedenking voor een klein corps als het onze! Doch hoe ook, enkelen onzer hebben in het afge- loopene jaar besloten eene proef te nemen. Eene proef, of niet in onzen kleinen kring kracht genoeg schuilen zou voor het samenstellen eener serie handleidingen, die te zamen een volledig handboek zouden vormen voor den archiefleerling, voldoende om hem voor te bereiden voor zijn moeielijk werk, althans voor zoover die voorbereiding mogelijk is zonder ernstige oefening in de praktijk. Het kwam ons voor, dat wellicht de voorbereidende werkzaamheden het verst gevorderd waren voor de samenstelling van een Handboek der Nederlandsche chronologie, en zoo besloten wij dus met de bewerking daarvan het eerst eene proef te nemen. Doch het scheen raadzaam bij die bewerking een anderen weg in te slaan als vroeger gekozen was bij de voorbereiding van de Handlei ding voor het ordenen en beschrijven van archieven. Toen heeft uwe vergadering zelve de personen aangewezen, die belast zouden worden met de samenstelling van het boek. Die keus is gebleken gelukkig geweest te zijn, althans in zooverre als zij werkelijk geleid heeft tot het tot standkomen der gewenschte handleiding. Maar toch konden wij ons niet ontveinzen, dat in een geval als dit, waar het zéér moeie lijk zou zijn de noodige krachten bijeen te krijgen, het niet wenschelijk mocht heetende samenstelling der commissie van redactie over te laten aan de altijd min of meer onberekenbare resultaten eener stemming. Wij besloten liever uit te gaan van de commissie van redactiedie de vorige handleiding had samengesteld en wier samenwerking in de beste onder linge verstandhouding geleid had tot een resultaat, dat sommigen be vredigd heeft. Tot ons leedwezen heeft Mr. Eeith wegens gezondheidsredenen ge meend zich aan verdere samenwerking te moeten onttrekken. Doch Mr. Fruin heeft zich gaarne belast met de behandeling der chronologie van Holland en Zeeland, terwijl ik zelf die van het Neder- en Oversticht voor mijne rekening genomen heb. De plaats van Mr. Feith, aan wien de behandeling der drie noordelijke provinciën was toegedacht, is gelukkig vervuld door Mr. Gratama, die door zijne werkzaamheden voor het Oor hondenboek van Groningen daarvoor aangewezen was. En voor de bewerking der chronologie van Gelderland waren wij zoo gelukkig de medewerking te verkrijgen van Dr. Van Veen, die door zijne betrekking tot het Geldersche rijksarchief in staat is het noodige

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1901 | | pagina 10