174
tot gelijke betrekking benoemde vriend de Roever werkzaam was,
en met wien hij tot 1886 bleef samenwerken, ook nadat deze in het
begin van 1885 dr. P. Scheltema als archivaris had opgevolgd. Eindelijk
in 1886 werd hij als archivaris der gemeente naar Leiden geroepen. Daar
is hij werkzaam gebleven op allerlei gebied, en mocht hij ten gevolge
eener milde schenking door een van hare ingezetenen aan de gemeente
Leiden gedaan, de aan zijn zorgen toevertrouwde verzamelingen in een
daartoe geschikt gebouw verzameld zien (najaar 1893).
In aansluiting aan zjjn optreden als gemeénte-archivaris volgde zijn
benoeming in de commissie van beheer van het stedelijk Museum, „de
Laeekenhalle", ook in de plaats van zijn voorganger Jhr. Rammelman Else
vier. Eveneens werd hij, reeds van 1878 lid van de Maatschappij der
Nederlandsche Letterkunde, spoedig na zijn komst te Leiden in hare Histo
rische Commissie opgenomen, en hem in 1887 het secretariaat daarvan
opgedragen. Sinds het begin van 1897 als opvolger van dr. W. N. du
Rief 1) functionneerde hij als secretaris der Commission de l'histoire des
Eglises Wallonnes, waarvan hij in 1883 lid was geworden, en was als
zoodanig meer bijzonder belast met de zorg voor de bibliotheek en de
archieven dier kerken met de daaraan verbonden op haar geschiedenis
betrekking hebbende historische verzameling. Eindelijk vermelden wij nog
dat hij jaren lang als commissaris verbonden was aan de Spaarbank,
opgericht door het departement Leiden der Maatschappij tot Nut van 't
Algemeen.
Bewoog hij zich dus in vele en velerlei betrekkingen (wij laten
misschien nog wel iets onvermeld) ook in allerlei dag- en weekbla
den en tijdschriften als het Vaderland, de Spectator, de Nederlandsche
Kunstbode verschenen kleinere en grootere artikelen van zijn hand. Deze
alle op te sommen zoude niet wel gaan en weinig nut hebben.
Toch stonden ook te Leiden in Dozy's levenstuin de rozen niet zonder
doornen. Reeds spoedig (1887) na zijn vestiging aldaar trof hem de
zware slag, dat de beide uit zijn huwelijk met Anna Maria Carolina
Evers, met wie hij te Amsterdam in 1883 in den echt was getreden,
geboren kinderen kort na elkaar overleden. Geen wonder dat beide ouders
daaronder diep gebukt gingen, en evenmin dat de in 1892 geboren zoon,
die de echtelijke woning met nieuw leven kwam opvroolijkenhun oog
appel werd, en met de teederste zorgen werd omringd. Deze zoon overleeft
hem, en zal, hoewel misschien te jong om den ganschen omvang van zijn
verlies te beseffen, zonder twijfel de herinnering zijns vaders hoog houden.
Een andere bron van kwelling, zeker niet van zoo ingrijpenden aard,
175
was het toezicht, hetwelk de commissie uit den gemeenteraad voor het
archief op zijn werkzaamheden hield. Weinigen zullen precies weten,
hoe hij in zijn binnenste tegen de voortdurende inmenging dier commissie
in zjjn werk opkwam en hoe sterk zij hern hinderde. En toch wil ik
dier commissieof misschien enkelen harer ledendie in dezen meer de
drijvende geesten waren, daarvan allerminst een verwijt maken. Om in
dezen met juistheid te kunnen oordeelen zoude men veel meer op de
hoogte moeten zijn van den toestandwaarin het archief te Leiden ver
keert, en beter kunnen overzien, hoever de ordening en beschrijving zijn ge
vorderd, dan ik het kan. Bovendien het lust mij niet thans en hier
mij te mengen in een strijd, die over het hoofd van een doode zoude
heengaan. Een verklaring van hetgeen tot deze botsingen leidde, zij hier
onder met een enkel woord beproefd.
Gelijk men zich herinnert kwam Dozy het eerst met het archiefwezen
in aanraking in gezelschap van, ik zoude haast zeggen onder de auspiciën
van de Roever. En uit welk oogpunt deze hoofdzakelijk het archief
beschouwdedit heeft Dozy ons zelf uiteengezet in zijn levensbericht
van zijn overleden vriend. Immers de Roever hoopte den inhoud van
het archief „vruchtdragend te maken voor de geschiedenis van het oude
Amsterdam. Hij vertrouwde het archiefgebouw tot een middenpunt van
historische studie te maken". Dit was het hoofddoel. Van het voor den
archivaris zeker niet minder belangrijke deel zijner taak, de ordening en
inventarisatie uit een administratief oogpunt wordt niet gesproken. Het
herstellen van den vroegeren toestand in dezen met het oog op de eischen
der praktijk van het heden, de eerste eisch, die m. i. aan des archivaris
werkzaamheid moet worden gesteld, wordt, zij het dan niet geheel uit
het oog verlorenop den achtergrond geschoven. Niet alleen toch
dient het archief dienstbaar te worden gemaakt voor de studie, welke den
betrokken archivaris belang inboezemt, maar voor elke studie, niet het
minst zeker voor die, welke, hetzij onmiddellijk of middellijk, in het belang
der gemeenschap, op welke het archief betrekking heeft, kan strekken.
Dit nu schijnt mij, van het thans bereikte standpunt af gezien, de fout,
die de Roever's werkzaamheid als archivaris aankleefde; en zie ik juist,
dan heeft Dozy zich aan deze wijze van beschouwing en de daarmede
samenhangende methode van werken niet kunnen ontworstelen. Zijns
ondanks en onbewust; want ik ben overtuigd, in latere jaren zou hij
konden wij nog mondeling hierover debatteeren mij dit niet hebben
toegegeven, daar hij in theorie geheel met de, ik mag zeggen, nieuwere
en thans algemeen gehuldigde richting instemde.
Daarbij kwam, dat Dozy uit zijn aard een bijzonder genoegen vond
in het verzamelen en bijeenbrengen zoowel van allerlei voorwerpen als van
gegevens omtrent verschillende zaken en personen. Voorwerpen en ge-
Ook in plaats van dezen, daarin door den dood verhinderd, gaf Dozy in de
Levensberichten van de Maatschappij der Nederl. Letterk. 1897/8 dat van mr. A.
J. Enschedé.