218
deningen gaven nog regels voor het raadplegen der archievenregelden
hunne aanvulling uit de bureauxen bevatten voorschriften omtrent de
vernietiging van archiefstukken.
Het tweede keizerrijk toonde wel veel belangstelling in de archieven
maar de regelingdie het trof omtrent het publiceeren van inventarissen
en de nadruk, waarmede het die publicatie aandrong, hadden geene
gelukkige gevolgende meeste inventarissendie op die wijze tot stand
gekomen zijnzijn èn door hun systeemdat voor alle archieven op
dezelfde wijze is vastgesteld èn door den haastigen spoed der bewerking
vrij wel waardeloos. Eene gelukkige uitzondering vormt in deze het
Straatsburger archief, welks archivaris Space er in slaagde ook in deze
inventarissen het eigenaardige karakter van elk archief te doen uitkomen.
Maar de grootste fout, die de keizerlijke regeering beging, is de ophef
fing van de verplichting der departementale raden om de noodige gelden
voor het onderhoud der archieven beschikbaar te stellen (1866).
Sedert de Elzas in Duitsche handen is overgegaanis de oude regeling
onveranderd blijven bestaanalleen worden de archivarissen en hunne
beambten nu uit de rijkskas bezoldigd. Wel is het gelukt de depóts te
completeeren uit de archieven van verscheidene voormalige souvereini-
teiten en collegiën, die toen de Elzas voor üuitschland verloren ging,
naar gene zijde van den Rijn waren overgebracht, maar nu weer in het
Rijksland worden bewaard. Naar het oordeel van den schrijver is het
voor alles noodig de beide Elzasser depóts te vereenigen te Straatsburg
nieuwe regels voor de inventariseering vast te stellen, te zorgen voor de
behoorlijke opleiding van archiefambtenarenen in het algemeen het
archiefwezen in het Rijksland als een zelfstandigen tak van dienst te
organiseeren. Dat het zoo geregelde archief èn aan den staatsdienst èn
aan de historische wetenschap beiden behoort te worden dienstbaar ge
maakt, spreekt van zelf, en blijkt ten overvloede uit de definitie, die de
schrijver van een archief of liever een archief-depót geeft„eine Samm-
lung von auf dem Wege der Geschafsführung entstandenen Schriftstücken,
welche rechtlichen wie wissenschaftlichen Zwecken zu dienen bestimmt ist".
Ten slotte behandelt de schrijver nog in het kort de geschiedenis
der gemeentearchieven. In 1842 stelde de Pransche regeering eene
verordening op het inventariseeren der gemeentearchieven vast, waarbij
219
voor elk archief 12 rubrieken werden aangenomen, waarnaar alle stukken
moesten worden geclassificeerd. De schrijver erkent, dat deze indeeling
theoretisch niet de beste is, maar hij meent, dat het thans te laat is
er op terug te komen, en dat ook in de praktijk gebleken is, dat zij
groote voordeelen bezit. De indeeling in 12 rubrieken geldt in elk geval
alleen voor het gemeentearchief na 1790. Voor de oudere archieven
geldt een voorschrift van 1857, dat oa. bepaalt: „Tout classement des
archives historiques des communes, correspondant a un ancien inventaire,
doit être maintenuou le cas échéantremis en concordance avec eet
inventaire." Men ziet, dat de Pransche archiefverordeningen beter zijn
dan haar roep.
Ten slotte bespreekt Wiegand, hoe de ordening der gemeente
archieven en het toezicht er op moeten worden geregeld, eene quaestie, die
ook hier aan de orde is. Hij verwerpt de regeling door den archivaris
van het departement, zoolang deze nog genoeg te doen heeft in zijn
eigen depóthij verwerpt ook te groote centralisatiehij wenscht de
verdeeling van het land in districten, in elk district worde een belang
stellend leek aangewezendie de archieven inventariseerten ze tegen
bederf, brandgevaar en vervreemding beveiligt. Onderwijzers en geeste
lijken zijn uitnemend geschikt om zulk een opzicht uit te oefenen. In
Baden is reeds eene diergelijke inrichting in werking getreden en zij
voldoet uitmuntend.
Zie hier een kort overzicht der brochure; zij roert vele punten aan,
die ook hier te lande de aandacht bezig houdenen verdient ook daarom
door belangstellenden te worden gelezen.
R. PRÜIN.
G. Busken IIuet. Derde Verslag van onderzoekingen naar archi
valia te Parijs, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland, op last
der regeering ingesteld, 's-GravenhageW. P. van Stockum en Zn. 1901.
Het vorig verslag werd uitvoerig door mij besproken, daarom kan
ik thans korter zijn.
Wat dit derde verslag betreft, het onderzoek werd nu bepaald tot
den tijd van Frederik Hendrik en Willem II. Nu had Waddington voor
zijn La République des Provinces Unies, la Prance et les Pays-Bas
Espagnols, 16301650, de Archives des Affaires Etrangères (Correspon-
dance de Ilollande) onderzocht over die jaren, en Lefèvre-Pontalis voor
zijn Jean de Witt hetzelfde gedaan over 16531672; daarom beperkte
de heer Huet zijn onderzoek tot 16251630, 1650- 1653. Ter aan
vulling ging hij na de collectie Clairambault (nog weinig gebruikt door
Waddington en Groen voor zijne Archives) en een paar bundels uit de
manuscrits francais, beide in de Bibliothèque Nationale. Zoo mag dus
Registraturen, mit aller wünschenswerten Klarheit bereits ausgesprochen, und soweit
ieh in der archivalischen Litteratur bekannt bin, die gerade über diese Frage aus-
serordentlich schweigsam ist, zum ersten Male. In neuester Zeit haben sie eigent-
lieh nur die Hollandischen Archivare in ihrem Nederlandsch Archievenblad theo
retisch diskutirt, ohne indess übrigens diese erste Deklaration zu erwahnen. Die
praktische Ausführung bei den französischen lnventarisierungsarbeiten ist dann
freilich stark von der Theorie abgewichen, deren volle Tragweite von den franzö
sischen Archivaren überhaupt nie erfasst zu sein scheint.