216
Met voldoening mogen wij er op wijzen, hoe Gedeputeerde Staten
van Zuid-Holland, Utrecht, Gelderland en Noord-Brabant zich de zorg
voor de plaatselijke archieven aantrekkenin dit opzicht staan wij niet achter.
Zoo zijn er verschillende onderwerpen, die besproken konden worden
en moesten worden, uitvoeriger dan in deze paar woorden geschied is.
Ten deele kan dit geschieden in ons Archievenblad.
Maar daarnaast mag de vraag gesteld worden, of niet gewenscht
zou zijn eene publicatie als de Mittheilungenwaarvan ik boven het
eerste Heft besprak. En dan moet daarop, naar mijne meening, zeer
beslist bevestigend worden geantwoord. Wij moeten hebben een tijdschrift
als het Archievenblad, ter opname van korte mededeelingenkritieken,
personalia; maar daarnaast hebben wij noodig een tijdschrift ter opname
van opstellen omtrent archiefwetenschap, gelijk zij in de Mittheilungen
ons worden geboden. Indien bezwaar mocht bestaan tegen eene dubbele
publicatie, zoo geve men alles in een tijdschrift, ons Archievenblad;
doch geve dit uit in 2 afgescheiden gedeelten, als de Vierteljahrschrifte,
waarbij dan de voorrang gegeven worde aan de wetenschappelijke bijdragen.
Het meest gewenschte echter is in mijne oogen eene tweeledige uitgave,
waarvan de eene het b 1 ij v e n d e (sit venia verbo)de andere hetgeen
van voorbijgaand belang is omvat. De taak van den redacteur wordt
dan zwaarder. Mogen dit allen (ook ik) meer bedenken.
Assen, 27 April 1901. JOOSTING.
Wilhelm Wiegand. Bezirks- und Gemeinde-Archive im Elsass.
Ein Yortrag. Strassburg. 1898.
De bekende Straatsburger archivaris heeft in de brochure, welks titel
hierboven is afgeschreven, een interessant overzicht gegeven van de ge
schiedenis der Elzasser archievendat vooral belangrijk isomdat het van
zelf leidt tot eene vergelijking van de regelsdie naar Fransche, en die,
welke naar Duitsche opvatting voor de inrichting van de archieven moeten
worden gevolgd. Het trekt de aandacht, dat de schrijver daarbij volstrekt
niet zulk een scherp oordeel over de Fransche organisatie velt, als wij hier
te lande gewoon zijn te doen. Trouwens wij kennen van het Fransche
archiefwezen alleen den Napoleontischen tijd, en prof. Wiegand erkent,
dat dat juist de tijd is, waarin de Fransche regeering zich het minst aan
de archieven liet gelegen liggen.
De beide Elzasser staatsarchieven dat te Straatsburg voor het dépar
tement du Bas Rhin en dat te Colmar voor het département du Haut
Rhinontstonden evenals de andere departementale archief-depóts ten ge
volge van de nationaalverklaring der geestelijke goederen; die depóts waren
oorspronkelijk niet veel anders als sequelen van het domeinbestuureerst
217
langzamerhand ontwikkelden zich hieruit landsarchieven. In 1800 werd
in elk departement de secretaris-generaal met het opperbestuur over het
archief belast, terwijl de onderhoudskosten uit het crediet, dat den prefekt
jaarlijks werd toegestaan, bestreden moesten worden. Het gevolg was
natuurlijk, dat er niets aan de archieven werd gedaan, en dat het een
wonder mag worden genoemd, dat zij althans in den Elzas zoo goed als
ongedeerd te voorschijn zijn gekomen uit deze periode van verwaarloozing,
die eerst onder de regeering van Louis-Philippe een einde nam. In 1838
nl. werd bepaalddat de departementen de noodige gelden voor het be
waren en verzorgen der archieven moesten beschikbaar stellen. In 1839
verschenen daarop de „instructions pour la garde et la conservation des
archives départementales", waardoor de materieele zorgaan de archieven
te bestedenwerd geregeld.
Wiegand spreekt niet van de overbrenging van stukken, die uit hun
aard in de departementale archieven thuis behoorden, naar het onder het
keizerrijk door Daunou georganiseerde nationaal archief te Parijs; wel
wijst hij er op, dat de organisatie van het laatstgenoemde depót op een
verkeerd stelsel berustte, omdat Daunou het archief te veel als eene
bibliotheek van historische documenten beschouwde. Het heeft weinig
gescheeld, of in de „instructions pour la mise en ordre et le classement
des archives départementales et communales", die in 1841 werden gepu
bliceerd had hetzelfde vicieuse principe gezegepraaldhet is aan Natalis
de Wailly te danken, dat dit niet is geschied. Toch houdt naar onze
opvatting de instructie van 1841, die voor de archiefstukken vóór 1790
twee afdeelingenwereldlijke en geestelijke archieven instelt, en de eerste
weer in zes, de tweede in drie rubrieken indeelt, niet genoeg reke
ning met het zeer verschillend karakter van elk archief-depot, maar de
archieven der verschillende corporaties bleven althans in hun geheelen
het Provenienzprinzipzooals de Duitschers het noemen, werd geëerbiedigd,
le respect des fonds lag aan de regeling ten grondslag. Latere veror-
i) Wiegand geeft hieromtrent de volgende aanteekening, die voor ons van bij-
Z0I1din der Sitzung der Archivkommission vom 8 Juni 1841 fiihrte Natalis de Wailly
zu Gunsten des neu eingeführten Ordnungssystems das Folgende aus: „Le classe
ment général par fonds et par matières est le seul vraiment propre a assurer le
prompt accomplissement d'un ordre régulier et uniforme. II oifre plusieurs genres
d'avantages: avant tout, il est plus facile qu' aucune autre methode a mettre en
pratique: car il ne consiste d'abord que dans un simple rapprochement de pieces,
dont il s' agit uniquement de discemer l'origine. Ce classement dans un grand
nombre de cas, est d'autaut plus facile qu'étant la reproduction de celui des a^ens
chartriers, il peut être opéré d'après les anciens mventaires, et des lors il snibt de
faire au moyen des cotes un récolement des documents mventoriés pour les rétablir
dans leur ordre primitif. Si au lieu de cette méthode, qu'on peut dire fondee sur
la nature des choses, on propose un ordre théorique, tous ces avantages seront
perdus." Hier ist doch das Provenienzprinzip, die Wiederherstellung der alten