208 Toen in 1900 de Algemeene Synode besloot hare waarschuwing tegen het in bewaring geven van kerkelijke archieven in de rijksdepóts te herhalenheeft het Bestuur onzer vereeniging zich tot de Synode gewend met verzoek om te mogen vernemen, welke de gronden zijn van dat advies (zie blz. 109 van den loopenden jaargang van dit tijdschrift). Waar wij dus eene authentieke interpretatie van de bedoeling der Synode te wachten hebbenschijnt het voorbarig te discusseeren over de motieven, die de heer Wildeman haar toeschrijft. Ik zou hier dus gevoegelijk kunnen eindigen, ware het niet, dat ik de eer heb lidmaat der Neder- landsche Hervormde kerk te zijn. Als zoodanig moet ik ernstig protest aanteekenen tegen de onbetamelijke veronderstellingen van den heer Wildeman. Wat moeten zijne en mijne collega's, die niet tot dat kerk genootschap behooren wel denken van onze kerk, als zij lezen, dat de heer Wildeman hare archieven van dien aard acht, dat zij het licht niet mogen zien, en dat nog wel om redenen, waarover hij kieschheidshalve niet wil uitweiden? Als kieschheid den heer Wildeman verbiedt er op in te gaanmoet het wel heel erg zijnzullen zij denken. Laat ik mijne catholieke en doopsgezinde ambtgenooten mogen geruststellen; ik heb menig kerkelijk archief gezien, maar ik heb volstrekt niet den indruk gekregen, dat er eenige reden voor geheimzinnigheid is, behalve deze, dat tal van die archieven gruwelijk verwaarloosd zijn. Die schande der Nederlandsche Hervormde kerk zou inderdaad bij het in bewaring geven harer archieven worden blootgelegd, zoo de Synode, het laatste rapport der persoonlijke Kerkversitatie publiceerendedat zelf al niet had gedaan. Overigens is er in de archieven der Nederlandsche Hervormde kerk niets, wat de openbaarheid niet dragen kan. Zeker in hare geschiedenis komt menige bladzijde voor, waarvan ieder, die de kerk lief heeft, wenschen moet, dat zij nooit had behoeven te worden geschreven, maar is het met de vaderlandsche geschiedenis niet evenzoo De heer Wilde man van wien ik verondersteldat hij zijn vaderland niet minder lief heeft dan zijne kerk, moet van zijn standpunt „vurig" wenschen, dat de Regeering zich „met hand en tand" verzet tegen de openstelling der archieven van Staat en Provincie, ook voor vreemdelingen. Maar ik weiger te geloovendat er wetenschappelijke mannen zijndie zich op het stand punt van den heer Wildeman plaatsen, en ik twijfel er niet aan, of de Algemeene Synode zal de haar door dien heer toegedichte motieven met een „non tali auxilio" afwijzen. Hoe de zaak ten slotte geregeld moge worden en persoonlijk ben ik op afstand in bruikleen der kerkelijke archieven aan het Rijk niet gesteld die regeling behoort zoodanig te 209 wezendat zij de goede verzorging der archieven verzekert en hare open baarheid waarborgt. Zie ik wel, dan is er eigenlijk maar één punt, waaromtrent ik het met den heer Wildeman eens ben: hij vermoedt nl.dat de ministerieele missive van 26 April 1900 is opgesteld in de afdeeling Kunsten en Wetenschappen; ik geloof dat ook, en wel, omdat diergeljjke werkzaam heden tot den werkkring dier afdeeling behooren. Vrijdom van briefport voor archivarissen. De verschillende besluiten, waarbij aan rijks- en gemeentearchiva rissen vrijdom van port voor hunne dienstbrieven wordt verleendzijn niet altijd gemakkelijk te vinden. Het is daarom, dat de redactie gaarne gevolg heeft gegeven aan dgn wensch van een harer abonné's, die in dit tijdschrift eene mededeeling omtrent dit onderwerp verlangde. Wij hopen, dat in onze opgave geene fouten schuilenmaar constateerendat de materie zoo weinig geordend is, dat enkele onjuistheden kunnen zijn ingeslopen. De archivaris en de adjunct-archivaris des Rijks hebben in dienst zaken vrije correspondentie: a. onderling, en voorts met b. de archivarissen des Rijks in de provinciën en den archivaris van het Geldersch overkwartier te Roermond. c. de gemeentearchivarissen. d. de colleges van Provinciale en van Gedeputeerde Staten. e. de gemeentebesturen. de colleges en besturen van waterschappen, dijken, polders en hoogheemraadschappen. g. het college van curatoren eener universiteit, de leden van dat college en den secretaris. h. de senaten der rijksuniversiteiten en der gemeentelijke univer siteit te Amsterdam en de voorzitters der faculteiten. i. de theologische faculteiten van de verschillende hoogescholen, athenaea en seminariën en de hoogleeraren dier faculteiten. 1c. de directeuren der rijksuniversiteitsbibliotheken. I. de bibliothecarissen. m. den directeur van het krijgsgeschiedkundig archief. n. den hoofddirecteur en de commissie van toezicht van 's Rijks museum. o. den directeur en de opzichters van het museum van kunstnijver heid te Haarlem. p. de directeuren van het museum van natuurlijke historie en van het ethnographisch museum te Leiden. Ik moet veronderstellen, dat het bovenstaande de bedoeling yan den heer Wildeman, die eenigszins vaag is uitgedrukt, weergeeft.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1900 | | pagina 22