194
archief van Christiaan II uit de jaren van de voortvluchtigheid van
dezen vorst uit Denemarken dat echter grootendeels al gepubliceerd
is, en het archief van de Algemeene Tolkamer. Met de inventariseering
van het laatste was mentijdens mijn verblijf te Kristiania, nog bezig.
Statistische gegevens voor onze handel en scheepvaart op Noorwegen zijn
er in menigte uit te putten; maar verder dan tot het begin der 17de eeuw
gaan de registers der tolkantoren niet terug.
De tegenwoordige organisatie van het archiefwezen in Denemarken dag-
teekent van de wet van 30 Maart 1889, waarbij de oprichting werd
bepaald van een Rijksarchief, bestaande uit een hoofdarchief met 2 afdee-
lingente Kopenhagen, en drie provinciale archieven gevestigd te
Kopenhagen (voor SeelandLaaland Falster en Bornholm), te Odensee
(voor Funen) en te Viborg (voor Jutland).
Het hoofdarchief gewoonlijk Rijksarchief genoemd is ontstaan
uit de vereeniging van het „Greheim-archief" en het „archief van het
Koninkrijk" 2). Het eerste tegenwoordig „de eerste afdeeling van het
hoofdarchief" geheeten bevat: 1°. alle archivalia van vóór 1660;
2°. die, betreffende koloniën en afgestane landen; 3°. die, betreffende de
buitenlandsche politiek (tot 1750) en leger en vloot (tot 1847). Het
laatste de „tweede afdeeling van het hoofdarchief" bevat de
archieven van alle regeeringscolleges van na 1660, met uitzondering
van de stukken, die tot het zooeven genoemde punt 2° en 3° behooren.
De scheiding is getrokken bij 1660, omdat in dat jaar de regeeringsvorm
van Denemarken een groote wijziging ondergingen de administratie
sedert in hoofdzaak onveranderd is gebleven tot op het jaar 1848. Onder
de persoonlijke bewaring van den Rijksarchivaris berusten archivalia van
de koninklijke familie uit deze eeuwen enkele niet toegankelijke
andere stukken.
Behalve den Rijksarchivaris bestaat het archiefpersoneel voor de eerste
afdeeling uit één archivaris, twee archiefsecretarissen en drie assistenten,
voor de tweede afdeeling uit één archivarisdrie archiefsecretarissen en
J) Afbeeldingen en platte gronden van deze drie provinciale archieven
waarvan dat te Odensee het laatst gereed kwam, in 1893 vindt men in een
boekje, getiteld: „De danske Provinsarkivers bygninger. Tegninger og Afbildninger
udgivne af Rigsarkivet. Köbenhavn. I. Kommission hos C. A. Reitzel, 1893." Uit
de inleiding daarvan blijkt, dat de drie gebouwen behalve den grond te
zamen 537.000 Kroner of 362.475 gekost hebben. Elk gebouw bestaat uit een
archiefdepót en een daarmede verbonden woning van den archivaris, waarin ook
de leeszaal zich bevindt.
2) Uitvoeriger mededeelingen hierover kan men vinden in het hoofdstuk, getiteld:
„Arkivernes organisation", in de „Meddelelser fra det Kongelige gehejmearkiv og
det dermed forenede Kongerigets arkiv for 188385", en vooral bij A. D. Jöegensen,
„Udsigt over de danske rigsarkivers historie 1884".
195
drie assistenten. Onder de assistenten van de eerste afdeeling was een
dame, een doctor in de philologie, Mejuffrouw Anna Hude, aan wier
zijde ik het voorrecht had een plaats te krijgen. De jaarwedde van den
Rijksarchivaris bedraagt 3240, met een verhooging, om de 5 jaar, van
ƒ270, tot een maximum van ƒ4050; die van de archivarissen 2160, met
een verhooging, om de 5 jaar, van ƒ270, tot een maximum van ƒ2970;
die van de archiefsecretarissen en van de provincie-archivarissen ƒ1350,
met een verhooging, om de 5 jaar, van 202,50, tot een maximum
van ƒ1957,50; de provincie-archivarissen hebben ook vrije woning
De beide afdeelingen van het Rijksarchief hebben een afzonderlijken
ingang, maar zijn binnenshuis verbonden; zij liggen vlak tegenover de
ruine van het in 1884 verbrande slot Kristiansborgover den weder
opbouw waarvan nog altijd geen beslissing is genomen. Bij dezen ge
weldigen brand bleven de archiefgebouwen gespaardtoen er gevaar
scheen te bestaandat ook zij door het vuur zouden worden aangetast
werden de archivalia, die in de meest bedreigde gedeelten bewaard
werden, naar veiliger plaats overgebracht; slechts geringe verliezen waren
het gevolg van deze ontruiming. Daarentegen is de brand in een ander
opzicht aan het archief ten goede gekomen, daar hij aanleiding gaf tot
tal van maatregelen om in de toekomst het brandgevaar te verminderen 2).
Yoor zoover ik mag oordeelen, kan echter alleen een geheele verbouwing
waartoe plannen schijnen te bestaan de veiligheid van het archief
afdoende verzekeren.
Het archief is gedurende de geheele maand Juli gesloten, on in de
overige maanden eiken werkdag van 10—2 uur geopend; na bekomen
verlof kan men er tot 3 uur aan het werk blijven, wanneer althans de
archivaris of archiefsecretarisonder wiens toezicht de bezoeker geplaatst
is, ook tot zoolang blijft. Slechts een enkelen dag moest ik te 2 uur
vertrekken.
Vanwege het Rijksarchief zijn een groot aantal bronnenpublicaties
uitgegeven op voorbeeldige wijze die ik hier niet zal opsommen
omdat zij bijna uitsluitend van belang zijn voor de inwendige regeering
van Denemarken. Alleen in de „Aarsberetninger (jaarverslagen) fra det
Kongelige geheimearkiv", waarvan in de jaren 18521883 zeven deelen
Ik ontleen deze opgaven aan het door den archiefseeretaris den heer
G L. Geove bewerkte artikel „Rigsarchivet" in den „Kongelig Dansk Hof-og
Statskalender" van 1898. Naar de heer Geove mij verzekerde, is er sedert geen
verandering in de jaarwedden gebracht. Bij de vergelijking van deze met die in
Nederland houde men in het oog, dat het leven te Kopenhagen goedkooper is dan
in de groote steden ten onzent.
2) Zoo een der lezers zich interesseert voor de maatregelen, tijdens den brand
genomen, kan hij deze beschreven vinden in het rapport van den Rijksarchivaris,
dat gedrukt is in „Arkivmeddelelser" 18831885, p. 21 25.