112
In het reclameblaadje, dat de firma Hesekiel en Co. te Berlijn maan
delijks uitgeeft, (Photographische Berichte, Oct. 1900) wordt een artikel
van dr. Comte uit het Archiv für Kriminal-Antkropologie und Kriminalistik
Bd IV aangehaald, waaruit blijkt, dat door dr. Comte proeven genomen
zijn om handschriften, die veel in handen zijn, beter te bewaren door ze
te bedekken met eene dunne laag collodium. Dr. Comte heeft daarbij
gebruik gemaakt van de schutbladen, die eigenlijk dienen om de in de
photographie gebruikte secco-films te bewaren. Deze schutbladen bestaan
nl. uit papier met eene laag collodium bedekt. Dr. Comte schrijft hier
over in hoofdzaak het volgende
Mijne proef is verrassend goed geslaagd, en verdient door haren eenvoud
aanbeveling. Men laat twee schutbladen van iets grooter formaat dan het
handschrift, dat men de bewerking* wil doen ondergaan, 1 a 2 minuten in zuiver
water, waarin men eenige druppels glycerine gegoten heeft, liggen. Hierop
legt men een dier bladen met de papierzijde naar onderen op de tafelplaatst
daarop het niet bevochtigde handschrift, en daarboven met de eollodiumzijde
naar onderen het andere schutblad, Daarop drukt men de drie lagen stevig
maar toch niet te sterk op elkander zoodat tusschen de schutbladen en het
handschrift geene luchtblaasjes meer aanwezig zijn, en laat ze zoo drogen,
wat eenige uren duurt. Is het praeparaat go; d droog, dan kan men het papier
der beide schutbladen zonder moeite er aftrekken, terwijl bet collodium op de
beide zijden van het handschrift achterblijft. De collodiumlaag is geheel doorzich
tig. Het op die wijze behandelde papier zaldoor hoe vele handen het ook gaat,
niet scheuien de scheuren, die er zich in bevonden, verdwijnen door de
bewerking, en vlekken, die er later op mochten komen, kunnen er met water
af gewasschen worden.
In een Russisch blad wordt het volgende vermeld
Te Charkow werden in korten tijd verschillende personen, beboorende
tot het personeel van het gemeentehuis, door tuberculose aangetast. De
eerste gevallen werden waargenomen onder de beambten, die dikwijls een
of ander in de archieven moesten nazoeken. Het onderzoek der docu
menten, door medici ingesteld, toonde aan, dat zij letterlijk met tuber
kelbacillen waren bezaaid. Uit verdere onderzoekingen bleekdat vroeger
een aan tuberculose lijdend persoon met den dienst in het archief belast
was geweest, en dat deze de verkeerde gewoonte had gehad, de vingers
met den mond te bevochtigenten einde de bladen te kunnen omslaan.
Vandaar de vorming van een haard, waaruit de tuberculose-bacillen zich
gemakkelijk konden verspreiden. Voorzichtigheid blijft dus aanbevolen
bij het gebruiken van oude documenten.
Vooral wake men er voor de vingers, die met de papieren in
aanraking geweest zijn, niet in den mond te steken, en gewenne zich,
om, voor men gaat eten, de handen eens flink te wasschen. Niet alleen
met het oog op tuberculose maar ook met het oog op andere infectie
ziekten zijn dergelijke Voorzorgen noodzakelijk.
1900/1901. No. 3.
Orgaan van de VEREENIGING VAN ARCHIVARISSEN in Nederland.
Goedgekeurd bij Kon. besl. vati 29 Sept. 1891.
IN MEMORIAM.
ALOYSIUS JOHANNES MARIA BROUWER ANCHER.
6 Maart 185626 December 1900.
"Wij hadden den laatsten tijd herhaaldelijk opgemerkt hoe hijon
danks geweldige pijnenzich tot zijn arbeid ten archieve dwingen bleef.
Wie hem na korter of langer tijd weer ontmoettewas pijnlijk getroffen
bij het zien hoe zijn hooge en krachtig gebouwde figuur zonk, zijn gelaats
trekken zich scherpten, zijn oogopslag verflauwde. Toen was het omstreeks
half September, dat hij mij kwam mededeelen dat het niet langer met
werken ging; en weinig dagen later gaf zijn arts mij te kennen, dat het
„een zeer leelijk geval" was en sprak mij niet tegen toen ik vragend
repte dat het wel het begin van het einde scheen. Sedert heeft hij het
kranke lichaam voortgesleept, tot geen geregeld werk meer in staat,
kwam af en toe nog eens op het archief verpoozen de dagen vielen
hem zoo bitter langDe stem begaf hem allengs meer en meer en zijn
hulpbehoevende toestand voerde hem omstreeks half December naar de
verpleging. Daar reikte ik hem nog de hand; het was ons afscheid:
enkele dagen later, aan den avond van den tweeden Kerstdag, bezweek hij.
Zóó was het droevig eindeop ruim 44jarigen leeftijd van Brouwer
Ancher's leven, een leven waarvan allengs, naar mij toescheen, de
waarde in hoofdzaak voor hem was gaan liggen in het terrein van zijn
werk. Dat het lot hem eerst voor een tiental jaren tot dat terrein heeft
geleid, zal een ieder betreuren, die hem de laatste jaren heeft gekend.
Bijdragen voor dit tijdschrift te zenden aan Mr. R. FRUIN te Middelburg.