70 van Middelharnisgeleverd betoog, dat, vermits de gemeente-secretaris, krachtens art. 103 der gemeentewet, ambtshalve archivaris is (Mr. Onnen gelieve van deze stelling nota te nemen), het te betreuren is, dat den examinandus voor adspirant-gemeente-secretaris geen eischen worden ge steld ten opzichte van het archiefwezen. De heer Mijs zag, terecht, in, dat er geen sprake van kon zijnden adspirant-secretaris op te leiden tot archivaris in optima formamaar vroeg, of, door het stellen van eenige eenvoudige examen-eischenniet kon worden getracht, een weinig belang stelling voor het archief op te wekken Al werd voorloopig niets anders gevraagd dan het kunnen lezen van oud schrift, dan zou, volgens den heer Mijs dit reeds een belangrijke schrede voorwaarts zijn. Het bestuur der genoemde Vereeniging was het in beginsel met den heer Mijs eens, doch achtte het voorshands nog niet geraden, de uit breiding van het examen-programma op de door hem verlangde wijze in overweging te nemen. Niettemin was het, met hem, overtuigd van de wenschelijkheiddat vooral de secretaris, die den bijstand van een archivaris mist, in staat worde gesteld, kennis van het oude schrift te verkrijgen. Daartoe zou kunnen dienen een Handleidinggericht op de gemeenten met een archief, dat niet hooger opklimt, dan omstreeks de vijftiende eeuw, en waarin Latijnsche charters niet voorkomen. De studie van zoodanige charters zou, naar de meening van het bestuur, gevoegelijk kunnen worden overgelaten aan hendie zich meer speciaal aan de archiefstudie hebben te wijden. Wat die Handleiding zou moeten bevatten, werd door het bestuur in bijzonderheden omschreven. Op voorstel van het bestuur werd toen door de vergadering, met medewerking van den heer Mijs, besloten, een crediet van ƒ100 toe te staan voor het opmaken en uitgeven van een prospectus van zoodanige Handleiding met facsimile's uit onderscheidene periodenmet mooi en slordig schrift, gemakkelijk en moeilijk te lezen. In de Handleiding zelve zouden dan voorkomen de transscriptie en de noodige opmerkingen over den vorm der lettersals deze er aanleiding toe geeften een opgaaf van de meest voorkomende verkortingen, die voor het overige in stukken met Nederlandschen tekst slechts in betrekkelijk gering getal worden gevonden. De te kiezen documenten zouden zijn een of ander model van het oudere lettertypeschepenbrieven en andere charters uit de veer tiende, vijftiende en zestiende eeuw, extracten uit stedelijke rekeningen, notulen, vonnissen en brieven van colleges en personen, bewerkt geheel in den trant van het bekende fraaie Recueilbehoorende bij de Manuel de paléographievan Maurice Prou, uitgever A. Picard, te Parijs. Reeds vroeger had de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen een Handleiding ter beoefening van oud schrift uitgegeven, maar, zooals het bestuur der genoemde Yereeniging in de toelichting van zijn voorstel deed 71 opmerkenis dit werkje reeds lang niet meer in den handelen daarbij is de wijze van reproductie sedert veel verbeterd. Deze Handleiding had in ieder geval niet tot doel, wat het bestuur der genoemde Vereeniging meer in het bijzonder beoogt. Het is te hopendat het plan tot het uitgeven der nieuwe Handleiding tot uitvoering zal worden gebracht. Het zou, overeenkomstig het doel, in elk geval ten goede komen aan den gemeente-secretaris in kleine gemeenten, die zelf, zonder bijstand van een archivaris, voor het gemeente archief heeft te zorgen. Ik kom tot Mr. S. Muller Fz., rijksarchivaris te Utrecht, die de vriendelijkheid had, mij, evenals aan den burgemeester, de overige raads leden en den gemeente-secretaris van Leeuwardeneen exemplaar te zenden van de in de op den 16 Juni j.l. te Rotterdam gehouden jaar- lijksche vergadering van de Vereeniging van archivarissen door hem uitgesproken rede. Een derde gedeelte dezer rede is gewijd aan het in de bovengenoemde aflevering van het Nederlandsch Archievenblad uit de Leeuwarder Courant overgenomen verkort verslag van de in den Leeu warder gemeenteraad op 13 Maart gevoerde beraadslagingen over een voorstel van Burgemeester en Wethouders tot intrekking der instructie voor den archivaris en wijziging der verordening, regelende het getal en de bezol diging der ambtenaren ter secretarie, in welke verordening bijna onver anderd werden overgenomen de artikelen der vroegere instructie. Mr. Muller „kapittelt" den gemeenteraad, maar vooral Burgemeester en Wethouders, op vrij onzachte wijze. Burgemeester en Wethouders hadden in de toelichting tot hun voorstel verklaard, dat tot nog toe de meer op zich zelve staande positie van de archivarissen (van 1880 af waren het bijna allen gegradueerden: drie meesters in de rechten en een gewezen predikant, voorts nog een candidaat in de Nederlandsche letteren) oorzaak was, dat zij zich in hoofdzaak toelegden op de wetenschappelijke zijde van hun werkkring en daardoor aan het administratief gedeelte van hun taak minder recht lieten wedervaren, dat dit moest veranderen en daarom dringende behoefte bestond aan een amb tenaar dieal zou hij geen academischen graad bezittengenoeg vak man was, om, onder den secretaris, zelfstandig al den administratieven arbeid, het maken van registers, indices, klappers enz te verrichten. Mr. Muller nu heeft er zich aan geërgerddat Burgemeester en Wethouders den administratieven arbeid boven den wetenschappelijken stellen. Van zijn standpunt alleszins vergeeflijk. Hij blijkt het wapen der spotternij handig te kunnen hanteereu en heeft daardoor misschien de s) Men zie voor den hnidigen stand dezer zaak hierachter onder: Berichten. [Red.]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1900 | | pagina 7