68 benoeming niet in te laten, dus ook niet met de benoeming van een archi varis diegelijk ik heb aangetoondvolgens de wetslechts als secre tarie-ambtenaar is te beschouwen. De raad regelt slechts hun bezoldiging en brengt deze, ter voldoening aan art. 205a, op de gemeentebegroting Laat ik ook nog wijzen op onze twee aan het administratief rech gewijde, met gezag bekleede, weekbladen, De Gemeentestem en het Week blad voor de burgerlijke administratiedie, in latere jaren, beiden er- haaldelijk dezelfde leer over art. 108, tweede lid, hebben verkondigd Evenzoo denkt de hoogleeraar Mr. J. Oppenheim er over. „Nu deze zorg (voor het archief)", schrijft hij „door de wet aan den Secretaris is opgedragen, kan zij op geen zelfstandigen ambtenaar naast of boven hem worden afgewenteld en zal een gemeente-archivaris geen andere stel ling kunnen hebben dan die van ambtenaar bij de plaatselijke secretarie, op wien de bepaling van art. 179^ toepasselijk is en die onder den Secretaris is geplaatst (ik cursiveer) (2). Eindelijk beroep ik mij nog op den heer J. N. Elenbaasburge meester en secretaris van Krabbendijkedie in een, op het advies van Mrs. J. Oppenheim, J. de Louter en H. Krabbe, hoogleeraren in het staats- en administratief recht, onderscheidenlijk aan de universiteiten te Leiden, Utrecht en Groningen, door het bestuur der Nederlandsche Ver- eeniging voor gemeentebelangen bekroonde prijsverhandeling, schrij t Acht men het noodig, ook nog een archivaris aan te stellen, dan kan deze niet anders zijn dan een ambtenaar, aan den Secretaris ondergeschikt (ik cursiveer) en, overeenkomstig art. 179, letter p, der gemeentewet, door Burgemeester en Wethouders te benoemen Nu zou de raad wel een verordening kunnen vaststellen, waarbij wordt bepaald, dat de archivaris door hèm wordt benoemd. Doch ging de raad dan tot de benoeming over, dan zou hij ongetwijfeld zich er aan bloot stellen, dat zijn besluit, als in strijd met art. 103, tweede lid, der gemeentewet, door de Koningin werd vernietigd, zoo dit met reeds, wegens denzelfden strijd, met de verordening zelve ware geschied. Er is in dit opzicht een antecedent. De raad mijner gemeente had evenals de raden van andere gemeen ten, in vroegere jaren steeds den archivaris benoemd, zonder dat er door hooger gezag ooit aanmerking op was gemaakt. Toen echter in 1886 weder een archivaris door den raad was be noemd, kwamen Gedeputeerde Staten van Friesland er tegen op. Zij Gemeentestemnos. 1830, 2051 en 2100. Weekblad voor de B. A.t nos. 1651, 1760 en 2171. (2) Het Nederlandsch gemeenterecht, bl. 703. (3) Handboek voor de beoefening van het Nederlandsch administratief ree eerste deel, bl. 200 en 201. 69 waren thans overtuigd geworden, dat de benoeming, ingevolge art. 179, letter pder gemeentewetniet door den raadmaar door Burgemeester en Wethouders had moeten geschieden, en droegen daarom het benoemings besluit aan den Koning ter vernietiging voor. De Minister van Bin- nenlandsche Zaken vereenigde zich met hun gevoelen en noodigde den raad uit, zijn besluit, ter voorkoming van vernietiging, in te trekken. En zóó geschiedde het. Voor den benoemde had het geen ongunstige gevol gen. Hij werd nu door Burgemeester en Wethouders met de genoemde functie bekleed. Uit het door mij geschrevene leide men intusschen niet af, dat ik den archivaris niet zou wenschen te zien optreden als een zelfstandig ambtenaar, zij het onder toezicht van Burgemeester en Wethouders, evenals de rijks archivarissen zelfstandig werkzaam zijn, onder toezicht van den Minister van Binnenlandsche Zaken. De fout ligt echter aan de gemeentewet, en het is een groote fout. Tn een blad als het Nederlandsch Archievenblad zal het wel onnoodig zijn, uiteen te zetten, dat voor het vervullen der betrekking van archivaris wordt gevorderd iemand van speciale studie en van wetenschappelijke vorming, die tevens roeping voor debetrekking gevoelt en er zich geheel aan kan en aan wil wijden. En al bestaat er nu aan onze .universiteiten geen leerstoel voor archivarissen, de personen, die ik bedoel, zullen, dank zij hun wetenschappelijke vorming, lang zamerhand, onder deskundige leidinggoede archivarissen kunnen worden. Zij zouden kunnen beginnen als volontair, hetzij bij het rijksarchief te 's Gravenhage of bij een der rijksarchieven in de provinciën, hetzij bij een der gemeentelijke archieven, om dan, na eenigen tijd, als adjunct-archivaris bij een rijksarchief of bij een gemeentearchief te worden aangesteld en zóó langzamerhand geschikt en bekwaam voor de betrekking van gemeente archivaris te worden. De fout nu van de gemeentewet is, dat zij den gemeente-secretaris tot controleur van den archivaris maakt. Want van een gemeente secretaris, al is hij nog zoo kundig:, zal het, vooral in een groote gemeente, noch te vorderennoch te verwachten zijndat hij genoegzaam op de hoogte van het archiefwezen zijom te kunnen nagaanof de onder hem gestelde archivaris zich naar behooren van zijn taak kwijt. Vooral ook in groote gemeenten met dikwijls zeer belangrijke archieven eischt de zorg voor het archief voortdurend zóóveel studie en werkzaamheiddat deze van den gewoonlijk met veel ambtsbezigheden belasten secretaris inderdaad niet zijn te eischen. Gelijk men zal weten, maakte de zaak onlangs, in de op 25 Augs. j.l. te Rotterdam gehouden vergadering van de Nederlandsche Vereeniging voor gemeentebelangen, een punt van behandeling uit. Het geschiedde naar aanleiding van een vroeger door den heer W. J. Mus, burgemeester

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1900 | | pagina 6