Gemeente-archivarissen.
67
In het laatst is over deze ambtenaren weder veel geschreven en ook
gesproken.
Allereerst heb ik hierbij op het oog Mr. M. F. Onnen naar aanleiding
van zijn, in het Nederlandsch Archievenblad 1899/1900vierde aflevering,
opgenomen opstel over de vraag „Door wie moet een gemeente-archi
varis benoemd worden?" Volgens Mr. Onnen kan een gemeente-archi
varis die afzonderlijk in zijn archief werkzaam is (ik cursiveer)geen
ambtenaar bij de secretarie worden genoemd. Is hij dat niet, dan behoort
zijne benoeming, naar de meening van Mr. Onnenook aan den raad,
want de niet door den raad te benoemen ambtenaren (de burgemeester,
de commissaris van politie en de ambtenarenbelast met de beteekening
van stukken betreffende vervolging ter invordering van plaatselijke belas
tingen) worden uitdrukkelijk in de gemeentewet opgenoemd, en daaron
der komt de archivaris niet voor.
Ik ben zoo vrij, van Mr. Onnen in meening te verschillen.
Daargelaten de vraag, of bet criterium van wat een secretarie-amb
tenaar is, moet worden geacht te zijn gelegen in bet lokaal, waar hij
werkzaam is, moet ik Mr. Onnen er op wijzen, dat al de door hem ge
noemde ambtenaren bij name in de gemeentewet worden genoemd. Van een
archivaris wordt echter nergens in de wet gesproken. Zij kent zoodanigen
ambtenaar niet. Verkiest een gemeentebestuur geen archivaris aan te
stellen, geen enkele macht in den Staat kan het er toe dwingen. Het
tweede lid van art. 103 der gemeentewet belast uitdrukkelijk den Secre
taris met de zorg voor het gemeente-archief, onder het toezicht van Bur
gemeester en Wethouders. Implicite wordt dit alles ook door Mr. Onnen
erkend. Maar, vraagt hij, sluit art. 103 uit, dat er hoogere en lagere
ambtenaren ter archieve, zoo goed als ambtenaren ter secretarie, zijn?
Geenszinsantwoord ik. Dit blijkt trouwens uit de in tal van gemeen
ten kleinezoowel als grootein dit opzicht bestaande verordeningen.
Met bet oog op het stellige voorschrift van art. 103, tweede lid,
kan echter de archivaris, evenmin als eenig secretarie-ambtenaar, ooit als
een zelfstandig ambtenaar optreden. Hiërarchisch staat hijal draagt hij
een anderen titel, geheel met de secretarie-ambtenaren gelijk. Hieruit volgt,
dat hij, evenals deze ambtenaren, door Burgemeester en Wethouders en niet
door den Raad moet worden benoemd. Zij het ten overvloede, wijs ik op
art. 145 der gemeentewet, dat als regel stelt, dat de raad alle gemeente
ambtenaren en bedienden, wier benoeming niet bij de gemeentewet of plaat
selijke verordeningen aan anderen is opgedragen, benoemt en ontslaat.
Volgens art. 179^? nu benoemen Burgemeester en Wethouders de ambtenaren
en bedienden bij de plaatselijke secretarie. De raad beeft zich met hunne