66 de plaatijzeren vloeren sluiten elke verdieping geheel af en de registers zijn zoo dicht tegen elkaar geplaatst dat ze bijna geen lucht kunnen doorlaten. Een merkwaardigheid van het gebouw lijkt mij de entree voor het notarieel archief. In fraaievergulde letters leest ge boven de deur het opschrift, dat de bestemming van het gebouw aanwijst, en als het geheim zinnig werkend slot voor u in werking wordt gebracht, verwacht ge te komen in een portaal, zij het ook van bescheiden afmetingen. Niets van dit alles. Ge valt, zooals het spraakgebruik zegt, in eens met de deur in huis. Op één M. afstand vlak voor u stuit ge op een boekenstelling gevuld met belangrijke oude notarieele archieven, die door den biunen- tredenden notaris of diens candidaat met groote zorg moeten beschermd worden tegen stof en indringende regenvlagen! Ten slotte moet ik nog wijzen op één bijzondere groote fout in de constructie. Nergens is er in beide archiefbewaarplaatsen gelegenheid om behoorlijk te kunnen werken wel is op herhaald aandringen der bewaarders daarin voorzien door het verstrekken van een paar tafeltjes van 1 M!. met een paar stoelen, doch deze moeten een plaats vinden bezijden de ramen. Dit is geheel onvoldoende; als door of vanwege den bewaarder onderzoekingen naar vroegere akten moeten worden gedaan dan is een dergelijk tafeltje vlak vóór de tochtige ramen vrij wel onbruikbaar en hetzelfde geldt van de rechterlijke archievenwaarin ook nu en dan gedurende eenigen tijd gewerkt moet worden (b.v. tot het bijwerken van de registers van den burgerlijken stand, enz.). De griffier van de rechtbank heeft getracht hierin eenigszins te voorzien door in de verbindingsgang een paar flinke tafels te plaatsen waaraan ruimer gelegenheid tot werken geschonken wordt, doch de ramen in de gang zijn van dezelfde tochtgleuven voorzien als die van het depót. Zelfs bij niet te lage temperatuur buiten is een eenigszins lang durig verblijf op die plaats niet bijzonder aangenaam. Van centrale verwarming is geen sprake; wel zijn in het archief enkele buizen bestemd voor warm-waterverwarmingmaar als ik goed ingelicht benligt het voorloopig niet in de bedoeling die in gebruik te stellen. Resumeerende is de slotsom dusdat dit archiefgebouw in vele opzichten niet voldoet aan de eischen, die aan een dergelijke inrichting gesteld moeten worden. Merkwaardig is het na het bovenstaande de beschouwingen van de Roever in 1892 te herlezen over het gebouw van het notarieel archief te Amsterdam. Alle bezwarendoor mij hier opgesomdwerden door hem eveneens neergeschreven, zij het ook soms in wat zachteren vorm. De toen gemaakte opmerkingen schijnen den bouwmeester dus geen aanleiding te hebben gegeven de inrichting van archiefbewaarplaatsen op nieuw te bestudeeren en zijn systeem ook eens te toetsen aan de ervaring elders ook door het Rijk, opgedaan. J. H. W. UNGER.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1900 | | pagina 3