96
Boekbespreking.
C. de Waard. De Nederlandsche Vlag. Nieuwe bijdragen tot de
kennis harer kleuren. Groningen, J. B. Wolters, 1900.
Onder dezen bescheiden titel heeft de heer de Waard een grondige
studie in het licht gegeven, welke het betoog van prof. Fruin dat de
vervanging van het oranje in de bovenbaan onzer driekleur door het rood
niet aan staatkundige invloeden is toe te schrijven, ten zeerste versterkt.
Het aankondigen van deze studie is voor een archivaris een dankbaar
en bemoedigend werk, dat hem troosten mag van den zuren arbeid,
zoo dikwijls aan het rangschikken en beschrijven van de schijnbaar
nietigste documenten besteed. Dat de heer de Waard met zooveel meer
gezag dan nog iemand te voren over dit onderwerp komt te spreken, is
in de eerste plaats te danken aan het feit, dat vroeger verwaarloosde
bescheiden als de acquitten, behoorende bij de rekeningen van den ont
vanger-generaal van Zeeland en van de equipagemeesters der Zeeuwsche
admiraliteit thans goed gerangschikt en ruim toegankelijk zijn. Om de
vraag te beantwoorden, welke kleuren de vlag vertoond heeft welke
omstreeks een zeker jaar zal zijn gevoerd, komt hij niet met redenee
ringen aan maar met bewijzen: hij gaat na van welke kleur, blijkens
hun eigen rekeningenhet doek is geweest dat de zeilmakers aan de
geleverde vlaggen hebben verwerkt. Dit is inderdaad de manier waarop
vragen als deze beantwoord moeten worden, en eerst een eenigermate
gevorderde ordening der archieven stelt den onderzoeker in staat, deze
manier te volgen.
Het is thans met de stukken bewezen: lang vóór het eerste stad
houderloos tijdperk is men begonnen, niet krachtens eenig voorschrift,
maar blijkbaar om redenen van convenientie, de bovenbaan der vlag
rood te nemen in plaats van oranje. Het staat in de rekening van 1630
zoo duidelijk mogelijk: zes stukken rood, wit en blauw vaandoek „om
een prinssevlagge". Natuurlijk dat niet op eenmaal toen overal rood is
genomen, maar blijkens de kleuren op de afbeeldingen in de boeken van
Allard en de Vries, was voor het einde der 17e eeuw het rood algemeen
geworden. Het was dit onder Willem III, iu den stadhouderlijksten
tijd van alle. Had het besef onder het volk geleefd dat het rood een
loevesteinsche kleur was, na 1650 door dwang ingevoerd om de zege
praal der factie te vieren, het zou in 1672 niet geduld hebben dat het
gehandhaafd bleef, daar kan men gerust op wezen. Maar nimmer is
ook maar in de verte iets aangewezen dat op een wettelijk voorschrift
tot het gebruik van rood uit de jaren na den dood van Willem II gelij
ken zou. De twisten die toen over den vlaggentooi zijn ontstaan
betreffen gansch andere zaken, als het wegnemen van het prinselijk en
97
het aanbrengen van het generaliteitswapenals het afschaffen van oranje
vaandels, wimpels en sjerpen. Ik zou zeggen: dat men, terwijl men er
blijkbaar op uit was alles wat meer onmiddellijk aan Oranje herinnerde
te niet te doenden naam „prinsevlag" inbegrepenniettemin de vlag
zelf die tot 1650 was gevoerd zonder aarzeling voor de nationale erkende,
doet vermoeden dat reeds toen het rood veel algemeener moet zijn geweest
dan het oranje. De gelijktijdige schilderijen bevestigen dit, en hier hecht
ik wel iets meer aan dan de heer de Waard zij zijn dan toch niet alle
overgeschilderd
Ik kan dan ook, al begroet ik gaarne het boek van den heer
de Waard als het degelijkste dat over deze kwestie verscheen, niet in
stemmen met het pleidooi voor het herstel van het oranje in de boven
baan, waarmede hij zijn tekst besluit. Sedert meer dan twee eeuwen is
de vlag van onzen staat rood, wit en blauw, en dat men in 1795 over
den oorsprong van dit rood wat gebazeld heeft en het aan Hendrik III
van Frankrijk toegeschreven, mag voor ons geen reden zijn om de kleur
te veranderen die reeds bij Duins gezien moet zijn, en die gewapperd
heeft van het admiraalschip van de Ruyter. In de loevesteinsche en
keezentijden is niet aan de vlag getornd (behalve dan door het aan
hechten van eenige sedert lang verdwenen zinnebeelden), maar zijn de
vlaggen en wimpels van enkel oranjekleur verboden geworden. Wij
storen ons daar immers niet aan, maar hangen vrijelijk onzen oranje
wimpel uit? Nederland en Oranje, zegt de heer de Waard, moeten
in de vlag vereenigd zijnen daarom de oranjebaan. Ten onrechte
de heele vlag is van afkomst een prinsenvlag; Oranje behoeft geen
afzonderlijke baan te krijgen voor zichzelf, omdat het ons alle drie de
banen heeft gegeven. Yoor wie een weinig in de zaak doordringt ligt in
het bestaan en voortbestaan zelf van onze vlag beter hulde voor de
nagedachtenis van Willem van Oranje dan welke andere men maar voor
haar opeischen kan.
Bizonder geslaagd en bizonder welkom is alles wat de heer de Waard
mededeelt omtrent de sein- en bloedvlaggende kleuren der schanskleeden
de admiraliteitsvlaggenen de Statenvlag in engeren zin, onderscheiden
van de nationale. Op allerlei vragen die zich ten aanzien van het gebruik
dezer speciale vlaggen voorgedaan hebben of kunnen voordoenheeft de
heer de Waard het goede antwoord gereed, en nergens hadden wij wat
omtrent het uiterlijk en de beteekenis dezer vlaggen te weten is, in zulk
een beknopt en betrouwbaar overzicht bijeen. Alles tezamengenomen moet
de schrijver met dezen eersteling hartelijk worden gelukgewenscht.
H. T. COLENBRANDER.