56
gaf, dat de met betrekking tot het „Oud-Roermondsch archief" gemaakte
restrictie in strijd was met het raadsbesluit van 29 Decemberwaarbij
werd besloten tot schifting van alles, niets uitgezonderd. De inconse
quentie, die in het voorstel lag, werd onvermoeid betoogd door den heer
dr. Cuypers, die zich tegen het renvoyeeren niet verzette, maar bleef
volhouden, dat de loyauteit vorderde 's ministers voorstel aan te nemen.
Hiertoe had hij in den loop der discussie reeds het volgende voorstel
gedaan
„De Raad, bezield met den wensch om aan de archievenzaak door
minnelijke schikking een einde te maken en erkennende dat het laatste
voorstel der Regeering billijk ismachtigt B. en W. de voorgestelde over
eenkomst met den minister van binnenlandsche zaken aan te gaan."
Dit voorstel was door geen der leden gesteund en had dus geen
punt van beraadslaging kunnen uitmaken.
In de vergadering van den gemeenteraad van 7 Augustus 1900 werd
voorlezing gedaan van een schrijven van den commissaris der Koningin
in Limburg, waarin deze mededeeling doet van een door hem ontvangen
brief van den minister van binnenlandsche zakenwaarin laatstgenoemde
er op wijst, dat reeds meer dan een jaar onderhandelingen worden gevoerd
om te komen tot een minnelijke schikking en dat door hem, minister,
daarbij de grootste inschikkelijkheid is betoond. Volledige overeenstem
ming werd verkregen door bet raadsbesluit van 27 Januari j.l. en naar
's ministers oordeel was de vaststelling der overeenkomst slechts een
bloote formaliteit. Tot zijn bevreemding zag de minister echter uit de
verslagen van raadsvergaderingen, gehouden na zjjn bij schrijven van 27
Maart gedaan voorstel, dat getracht wordt door allerlei redactiewijzigingen
in het overeengekomene in te grijpen met de openlijk erkende bedoeling
het afgesprokene gedeeltelijk ongedaan te maken.
Het slot van 's ministers schrijven luidt aldus
„Het gaat niet aan, thans op het bona-fide afgesprokene terug te
komenen ik wensch duidelijk te zeggendat ik niet bereid ben in
nieuwe debatten te treden, nieuwe onderhandelingen te voeren en alles
op losse schroeven te zetten. De gemeenteraad van Roermond heeft
derhalve thans alleen te beslissen, of hij al dan niet het na lange onder
handelingen overeengekomene wil gestand doen.
„Mocht het antwoord ontkennend luidendan weet de Regeering wat
haar te doen staat en zal er van verdere onderhandelingen geen sprake
kunnen zijn."
Daarna kwam het gewijzigd voorstel van B. en W. ter sprake.
Naar aanleiding van de opmerkingen, in de vergadering van 7 Juli
door den heer dr. Cuypers gemaakt
1°. dat de Raad reeds 29 December 1899 goedvond, dat alle archie-
57
ven, zich bevindende in het raadhuis buiten het eigenlijke archieflokaal,
zullen worden onderzocht;
2°. dat hem bekend is, dat in het als „Oud-Roermondsch archief",
door wijlen den rijks- en gemeente-archivaris Sivré geïnventariseerd, zich
ook stukken bevinden, welke aan het rijk toebehooren;
waren burgemeester en wethouders van oordeel, dat de raad moest
toestaan dat ook het „Oud-Roermondsch archief" door de deskundigen
zal worden onderzocht, en dat de stukken hierin aangetroffen, welke
aan het rijk toebehooren, ook aan het rijk wörden afgestaan.
B. en W. stellen daarom den raad voor hen te machtigen de door
den minister van binnenlandsche zaken voorgestelde overeenkomst aan te
gaan, onder beding, dat aan punt II der overeenkomst achter de woorden
„worden aan den staat toegewezen" worde toegevoegd „met uitzonde
ring van de stukken door wijlen den rijks- en gemeentearchivaris Sivré
geïnventariseerd onder de rubriek „Oud-Roermondsch Archief", uit welke
stukken alleen die aan het rijk worden afgestaan, waarop het rijk zijn
rechten kan aantoonen."
Artikel II der overeenkomst zal dan luiden: „Van de archieven,
antérieur aan de inlijving van Limburg bij het Koninkrijk in 1815, verder
nog ten raadhuize van Roermond aanwezig, worden aan de gemeente
toegewezen al de stukkenafkomstig van- of gericht aan gemeentelijke
ambtenaren of het gemeentebestuur van Roermonden voorts de stukken
afkomstig van de Munsterabdij aldaar; de overige archiefstukken, onver
schillig uit welke gemeente zij afkomstig zijn, die wetenschappelijk aan
's rijks archieven behooren, waaronder zijn begrepen de rechterlijkeen
die, welke behoord hebben aan de door het souverein gezag (Jozef II
en de Fransche regeering) opgeheven kerkelijke en geestelijke instellingen
(Jezuïeten, bisdom, kapittel, officialaat, geestelijke gestichten en kloosters,
broederschappen, gilden enz.) worden aan den staat toegewezen met uit
zondering van de stukken door wijlen den rijks- en gemeente-archivaris
Sivré geïnventariseerd onder de rubriek „Oud-Roermondsch archief", uit
welke stukken alleen die aan het rijk worden afgestaanwaarop het rijk
zijn rechten kan aantoonen."
Na verwerping van een amendement van den heer Van Afferden,
waarbij de gemeente voor zich niet slechts bet door den heer Sivre ge-
inventariseerde „Oud-Roermoudsche archief", maar ook de papieren van
kerken, kloosters, gestichten en gilden van Roermond behieldwerd het
voorstel van B. en W. met 8 tegen 4 stemmen aangenomen.
De Nederlandsche Vereeniging voor Gemeentebelangen heeft in hare
algemeene vergadering, gehouden Zaterdag 25 Augustus j.l.een voorstel