34 om ten slotte plotseling voor den dag te komen met eene geheel afge werkte dissertatie over een Germaansch-rechtelijk onderwerp, die zijne oude leermeesters verbaasde. Been, ik heb hem niet gekend, hem niet begrepen! Maar dit ééne kan ik u zeggen, dat hij begaafd was met ongemeene kundigheden en met eene zeldzame werkkracht. Dagen aan dagen, nachten zelfs kon hij werken om een onderwerp te doorgronden, dat hem gepakt had; hij rustte niet, voordat hij het kende van alle zijden, door en door. Maar dan was ook zijne spankracht verbruikt, hij kon zich niet dwingen om dat, wat hij met noeste vlijt had ver zameld in zijn hoofd, nog eens rustig uit te werken op het papier. Zoo heeft zijne ijverige werkzaamheid niet zooveel vrucht gedragen, als wij allen gewenscht zouden hebben. En het is ons eene reden te meer om het heengaan van den lijder te beklagen, die, geplaagd door zijne zenu wen zijn lichaam zag sloopen vóór den tijd en ten slotte den dood plotseling heeft zien komen nog te midden van zijn werk. Ditmaal bij uitzondering zal de droeve noot niet de laatste zijn van mijn verslag. Ik heb u ten slotte nog te herinneren aan een gedenkdag, die over enkele dagen staat gevierd te worden en waarover de Neder- landsche archivarissen minder dan andere Nederlanders mogen zwijgen. Den 228ten Juni zal het 25 jaren geleden zijn, dat de afdeeling Kunsten en Wetenschappen aan het Ministerie van Binnenlandsche Zaken is opge richt; reeds 25 jaren troont Victor de Stders in de hoekkamer van het Departement, die aan weinige archivarissen onbekend is. De jubileerende afdeeling behoort niet onder de stillen in den landeen ik kan mij dan ook ontslagen rekenen van de taakom u rekenschap te geven van hare faits et gestes. De faam verkondigt ze luide, en de stemmen harer bedillers trachten nog meer gerucht te maken. Maar mij past het, ons allen past het bij deze gelegenheid met dankbaren nadruk eene waarheid te verkon digen, die in Nederland te veel vergeten wordt. Deze, dat het Neder- landsche archiefwezen aan de oprichting dezer afdeeling zijne herleving dankt, en dat het ziekelijke wicht van voor 25 jaren thans ontwikkeld is tot een gezonden man, die gerust in het krijt kan treden met elk zijner broeders in den vreemde. S. MULLER Pz.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1900 | | pagina 22