14
dan toch adviezen gegevenZeer zekeren als de Minister daarop ingaat
doet mij dat genoegen, maar aan den Minister blijft de beslissing.
Een ander verwijt is, dat ik altijd werk in eene eenzijdige richting.
Dat reken ik mij tot eene eer. Als man van overtuiging kan men slechts
ééne richting kiezen. Eene veelzijdige richting slaan alleen zotten en
dronkaards in.
Wat mij wel gegriefd heeft is, dat men mij mijn Katholicisme ver
weten heeft. Sinds vier-en-twintig jaar ben ik vervolgd geworden met
argumenten, ontleend aan mijn godsdienst. Dit is mij eene bittere grief
geweest, want dit tastte mij in mijne eer aan. Als ik wegens religieuse
preoccupatien de Katholieken had voorgetrokken ten koste van mijne
Protestansche medeburgers, indien ik in Protestantsche kerken de menschen
verveeld had met beelden waaraan zij eene ergernis hebben, dan zou ik
dom en oneerlijk hebben gehandeld, maar dat deed ik niet. Al moge ik
óver het philosophische stelsel deuken zooals Katholieken moeten denken
ik vlei mij, zoowel in zaken als personen, altijd de meest absolute onzijdig
heid te hebben betracht en nooit iemand bevoorrecht te hebben omdat hij
Katholiek was. Integendeel, ik heb eens iemand bevoorrecht omdat hij
Protestant was. Maar dat is mij slecht bekomen. Het is gebeurd, dat
ik aan Dr. Citypers vroeg, of hij mij ook kon aanbevelen een Protestantsch
architect, die goed in de leer was dat wil zeggen in de leer van de
architectuur. Ja wel, luidde het antwoord, ik weet er een. De man
werd aangestelden eenige jaren later bleek mij toevallig dat hij niet
Protestant, maar Katholiek was. Zij die mij wegens mijne religie
verdacht maken, weten dat dit is felonie. Ze hebben een aardig argument.
Men zegt: Hij is een trouwe zoon der Kerk en dan is het natuurlijk,
dat hij zijne geloofsgenooten voortrekt. En daaraan schrijf ik het toe,
dat ik dien naam kreeg.
Doch genoeg Mijne Heeren, van de moeilijkheden, van het wantrouwen
en de verdachtmaking waaraan ik in mijne betrekking van referendaris
Was blootgesteld en die mij een gevoel geven van walging en misselijkheid.
Ik haalde ze U alleen aan om U het bewijs te geven van die ééne hoe
danigheid, van mijn engelengeduld.
Laat ik mij liever herinneren, dat het thans een feestdag is, dat
Gij, Mijne Heeren, eene zonnestraal in mijn leven hebt geworpen. Waar
men nog pas geleden zooveel leven maakte om dien ellendigen referendaris,
is een comité opgestaan om mij op dezen dag geluk te komen wenschen
een comiténiet bestaandezooals ik trouwens ook zeer gewaardeerd zou
hebben, uit architecten en schilders met wie ik heb geleefd en gewerkt,
maar samengesteld uit mannen van naam en aanzien in den lande, die
de kunstbeweging in ons vaderland met belangstelling gadeslaan. Dat
is voor mij eene zonnestraal die mij dankbaar stemt. Vraag ik mij echter
15
af: heb ik die hulde verdiend? dan zeg ik rondborstig: neen. Ik heb
reden om te verklaren dat de Heeren in hunne betooging te ver zijn
gegaan. Want ik vraag U af: wat is het dat wij van daag vieren? Is
het mijn persoon, mijn werk? Neen, nogmaals neen. Ik neem Uwe
hulde gemakkelijker aan, als ik daaraan eene hoogere beteekenis mag
geven. Nu vijf-en-twintig jaren geleden is gebroken met het ongelukkige
stelsel van het laisaez fairemet de onverschilligheid in zake Kunst.
Vóór vijf-en-twintig jaren heerschte nog het begripKunst is geene
Regeeringszaakdat meer bij het volk zat dan bij Thorbecke, die de
vader van dat gevleugelde woord genoemd wordt. Intusschcn dat was
volstrekt niet Thorbecke's idee. Thorbecke was een groot man, die veel
meer voor de kunst heelt gedaan dan die woorden gesproken. Diezelfde
Staatsman heeft een programma ontwikkeld van hetgeen eene reorganisatie
op kunstgebied behoorde te wezen. Dat was een zeer verstandig program
en ik ben overtuigd, dat, was ik referendaris onder Thorbecke geweest,
ik veel tot stand had gebracht. Maar het ongeluk wilde, dat er toen
niemand was om dat program van Thorbecke uit te voeren.
Later heeft men aan mij die taak opgedragen, maar als ik er niet
geweest was, had een ander het gedaan en het zou ook gebeurd zijn,
misschien niet zoo goed best mogelijk maar het is evenmin te
bewijzen dat een ander het niet even goed, misschien beter had gedaan.
De hoofdzaak was dat er iemand geroepen werd om de deur van het
kabinet van den Minister open te zetten en de ellende te laten ziendie
daar buiten allerwege op kunstgebied heerschte. Wie die deurwachter
wasdoet er niet toe.
Het is dus heden een feestdag die deze beteekenis heeft, dat nu
vijfentwintig jaren geleden een ander systeem is gevolgd; dat men van
toen af de lang verwaarloosde belangen der kunst is gaan behartigen.
De groote verdienste ligt bij de mannendie den moed hebben gehad
het ijs te breken.
En zich tot den heer Geertsema wendende, vervolgde de spreker:
Een van die verdienstelijke mannen zijt Gijdien ik niet noemen
mag een veteraan omdat Gij nog niet afgeleefd zijt, maar wel een patriarch,
die nog met jeugdige kracht is bezield. Als wij iemand hulde mogen
brengendie den door mij geschetsten toestand in het leven heeft ge
roepen, dan komt die hulde toe aan U, Geertsema.
Onder daverende toejuichingen van de talrijke toehoorders had Jhr.
de Stuers zijne geestige rede geëindigd. Maar na dit hoofdmoment
begonnen eigenlijk pas de ovatiën. Afgewisseld door de gelukwenscheu
van degenen die zich in de zaal verdrongenwerden hem huldeblijken
aangeboden door tal van vereenigingenscholen en akademiën. De Heer