120
hier te accepteeren wat door den wetgever eenmaal met zooveel woorden
bepaald is.
Waar dit evenwel niet het geval is, make men door wetsuitlegging den
stand van zaken en de contrasten te dezen opzichte niet nog vreemder.
En is het niet een al te zonderlinge tegenstrijdigheid dat, om een voor
beeld te noemen, voor den eersten den besten ondermeester eener gewone
lagere school de Raad als zoodanig zijn stem moet uitbrengen, terwijl,
indien de betrekking van gemeente-archivaris vacant gekomen is,
een besluit van B. en W. volstaan kan tot benoeming van dien nieuwen
functionaris?
Mr. M. F. Onnen.
Familie-Archief van het geslacht van Matenesse.
In de gemeente Schiedam, aan den singel tusschen de voormalige
Overschiesche en Rotterdamsche poorten, ziet men achter den tuin der
Hoogere Burgerschool nog op dit oogenblik den bouwval van het huis
te Riviere, dat als grafelijk tolhuis was gesticht aan den oever van de
Maas nabij den mond der nieuwe Schie en den 21 November 1339 door
Willem IV in erfleen werd geschonken aan Diederik van Matenesse,
Ridder. De begiftigde werd geteld onder de aanzienlijkste edelen van
Holland en was afkomstig uit het geslacht Bokel of Boekei, dat gezegd
wordt voortgesproten te zijn uit den alouden stam der burggraven van
Leiden. De heerlijkheid Matenesse was gelegen niet ver van Schiedam
en Delft, onder de kerk van Ouderschie, en Diederik van Matenesse
kocht ook nog, in 1342, van Willem IV het rechte erfleen der ambachten
en gerechten van Ravesberge, Vronemade en Oud-en nieuw Gravenkoop.
Het was echter niet uit hem, die den 10 Februari 1345 zonder leen-
volger overleed, maar uit Wouter van den Berghe genoemd van Mate
nesse (naar men meent zijn oomzegger), dat het geslacht is voortgezet.
Ruim drie eeuwen nog handhaafde het met eere de hooge plaatsdie
het onder de Hollandsche edelen innam, en blonk uit door aanzien, ver
mogen en invloed, ook een gevolg van doorluchtige huwelijksverbin
tenissen met machtige huizen. Doch het ligt niet in mijn plan deze
bijzonderheden ook maar sober te bespreken of meer dan strikt noodig
is, af te dwalen in genealogische verlustigingen; hetgeen ook geheel
overbodig zou wezen, dewijl reeds vóór jaren op eene uitmuntende wijze,
de geschiedenis van het geslacht der Heeren van Matenesse is geschreven
door den Heer J. J. de Geer. Het is slechts mijn doel, eenigszins
121
aan te vullen wat door dien geachten schrijver is gezegd en enkele
bijvoegsels te leveren tot hetgeen hij ter kennis bracht van zijne lezers.
Uit de bron, die ik heb aangeduid, zijn wij bekend geraakt met een
belangrijk gedeelte van het familie-archief der van Matenessen. De Heer
de Geer heeft waarschijnlijk gemeend en had geene reden anders te
denken, dat alles wat op hen betrekking had, in 1671, toen de laatste
mannelijke afstammeling was overleden, is overgegaan naar de vrouwelijke
linie, die zich met het geslacht van Hardenbroek had verbonden. Maar
dat blijkt niet het geval geweest te zijn. Eene menigte stukken en
daaronder vele van de geslachten van Duvenvoorde en van der Does,
die door huwelijk aan de van Matenessen waren vermaagschapt geraakt,
moeten in vroeger eeuwen, nog bij het leven der edele Heeren op wie
zij betrekking hebben, afzonderlijk bewaard zijn geweest, en werden
aangetroffen onder familiepapieren van het oude geslacht van der Goes.
Eenige jaren geleden werden deze mij ter regeling gegeven en al
dadelijk trokken de documenten betreffende de van Matenessen mijne
aandacht. Ik wist aanvankelijk niet op te helderen, hoe al die charters,
diplomen en papieren van van Duvenvoorde, van der Does en van Matenesse
in handen konden zijn gekomen der Heeren van der Goes, die toch niet
aan een dier geslachten waren verwantmaar weldra bleek mijdat
Mr. Martinus van der Goes, (geb. 1609 f 1687) advocaat voorden Hove
van Holland, een der voogden was geweest van Gijsbrecht van Matenesse,
Heer van Oud- en Nieuw Matenesse, Riviere, Opmeer, Souteveen, het
huis van der Does, getrouwd met Antonette van Aeswijn, Vrouwe van
Brakel, Kemmena, Wesenthorst en Sterkenburg, en wiens neef en
erfgenaam Willem van Matenesse, Heer van Rascourt Oud- en Nieuw
Matenesse, Riviere, Opmeer, Souteveen en Sterkenburg, de laatste
mannelijke afstammeling van zijn geslacht, den 20 Mei 1671 op vier
jarigen leeftijd stierf.
Het werd nu duidelijk, dat Mr. Martinus van der Goes, als mede
voogd, de bewaarder was van een gedeelte van het familie-archief van
Matenesse en daarmede ook opgehelderdwaarom het onder zijne papieren
werd gevonden. Toen nu deze stukken betreffende de van Matenessen bij
elkander waren gebracht, bleek het niet ongewenscht er eene lijst van
openbaar te maken, in aansluiting bij den arbeid van den Heer de Geer
en dewijl ik destijds bezig was met de briefwisseling der gebroeders van
der Goes bood de heer P. N. van DoorninckBurgemeester van
Bennebroek, aan, dit gedeelte te bewerken, hetgeen gaarne werd toege
staan, en ten gevolge heeft gehad, dat van zijne hand is verschenen de
Proeve eener geschiedenis van het geslacht en de goederen der Heeren van Matenesse.
Deels uit oorspronkelijke stukken bewerkt en medegedeeld. In de: Berigten van het Historisch
Genootschap te Utrecht. 1850. Derde deel. Eerste stuk, bliz. 44129.
Sedert verschenen in de Werken van het Historisch Genootschap. Derde Serie no. 10.
Eerste deel.