itë
De heer Dr. F. de Haan, die met ingang van 1 Maart 1898 ter
beschikking werd gesteld van den Landsarchivaris te Batavia ten einde dezen
behulpzaam te zijn bij de ordening van verschillende koloniale archieven,
werd met ingang van 13 Dec. 1890 eervol van zijne taak ontheven.
Eervol ontslag verleend aan den heer J. II. J. Hamelberg, als
gouvernements-archivaris van Curagao; in zijne plaats benoemd de heer
H. J. T. Boomgaart.
Door wie moet een gemeente-archivaris benoemd worden?
Als regel worden alle gemeentelijke ambtenaren door den gemeente
raad benoemd. In art. 145 der gemeentewet heet het uitdrukkelijk:
„Hij (de gemeenteraad) benoemt en ontslaat alle gemeente-ambtenaren
en bedienden, wier benoeming niet bij deze wet of de plaatselijke ver
ordeningen aan anderen is opgedragen".
Wil men dus staande houden, dat eenig gemeente-ambtenaar niet
door den Raad gekozen moet wordendan moet men een artikel der
gemeentewet of een plaatselijke verordening kunnen noemen waarin dit
speciaal bepaald wordt.
Met betrekking tot den gemeente-archivaris is een dergelijk artikel in
de gemeentewet of een dergelijke plaatselijke verordening niet te vinden.
Toch wordt de meening, dat de gemeente-archivaris niet door den
Raad maar door het college van burgemeester en wethouders benoemd
moet worden, veel verdedigd en vergissen wij ons niet, menig gemeente
archivaris door burgemeester en wethouders benoemd.
Hoe is dit te verklaren
De uitzonderingen op den algemeenen regel van art. 145 worden
aangetroffen in de art. 59, 191, 261 en 179.
In de eerste plaats wordt de burgemeester niet door den Raad maar
door den Koning benoemd. "Vervolgens is de benoeming, de schorsing
en het ontslag van het personeel der politie opgedragen aan den Koning
's Konings commissaris in de provincie en aan den burgemeester. Art. 261
schrijft voordat de ambtenaar belast met de beteekening van stukken
betreffende vervolging ter invordering van plaatselijke belastingen door
burgemeester en wethouders moet aangewezen worden. Ten slotte bepaalt
art. 179, sub o en p, dat tot het dagelijksch bestuur der gemeente, aan
burgemeester en wethouders opgedragenbehoort
lo. het benoemen en ontslaan der wijk- en brandmeesters;
2o. dat der ambtenaren en bedienden bij de plaatselijke secretarie.
119
In deze laatste bepaling nu is de oorsprong van het bevreemdend
verschijnsel gelegen.
De gemeentewet schrijft voor, dat de ambtenaren en bedienden bij
de plaatselijke secretarie door B. en W. benoemd zullen worden en men
heeft goedgevonden de meening te belijden, dat onder die ambtenaren
en bedienden ter secretarie ook de gemeente-archivaris gerangschikt
moet worden.
Deze mogelijkheid kwam niet bij ons op toen wij begonnen te zeggen:
een artikel der gemeentewet of een plaatselijke verordening, die de
benoeming van den gemeente-archivaris aan anderen dan aan den gemeente
raad opdraagt, bestaat bij ons niet.
Is dit te verwonderen? Is het te verwonderen, dat het niet in U
of mij opkomt den gemeente-archivaris te brengen onder het ondergeschikt
personeel bij de plaatselijke secretarie, onder de aldaar werkzaam zijnde
klerken en bedienden Het tegendeel is immers het geval. Men weet
werkelijk niet wat men hoort, als men den afzonderlijk in zijn archief
werkzaam zijnden archivaris een ambtenaar bij de secretarie hoort noemen.
Wij staan verbaasd en loochenen de juistheid dezer onverwachte interpretatie;
ook waar zij door de autoriteit van Prof. Oppenheim met eene verwijzing
naar art. 103 der Gemeentewet gesteund wordt.
Het is waar, art. 103 draagt de zorg voor het archief aan den
secretaris op, doch sluit dit uit, dat er hoogere en lagere ambtenaren
ten archieve, zoo goed als ambtenaren ter secretarie zullen zijn?
De secretarie is de plaats, waar het dagelijks voorkomend secretaris-
werk verricht wordt; het archief de plaats, waar gemeentelijke stukken
en documenten van historische waarde bewaardgesorteerd en bewerkt
worden. Beiden zijn afzonderlijke instellingen, al staan zij ten laatste
onder één hoofd.
Wij begonnen te zeggendat als regel alle gemeente-ambtenaren
door den Raad benoemd worden en wij gaven de uitzonderingen aan.
Duidelijk blijkt uit de artikelen waarin regel en uitzondering vervat zijn,
dat de laatsten strict te interpreteeren zijn. Wanneer men de hoogere
en lagere ambtenaren ten archieve door B. en W. laat benoemen, doet
men naar onze meening dus iets waartoe men met de wet in de hand
niet gerechtigd is.
De uitzonderingen op het beginsel der benoeming van gemeenteamb
tenaren (art. 145) zijn over het algemeen weinig gemotiveerd en er zijn
verschillende gemeenteambtenaren ten aanzien waarvan men zich verwon
dert, dat het betrekkelijk gering en bijzonder belang van hun werkkring
niet voor benoeming door den Raad bewaard heeft doch men heeft
Mr. J. Oppenheim Het Nederlandsch Gemeenterecht, blz. 703.