134 Boekbespreking. Tweede Verslag van onderzoekingen naar archivalia te Parijs, belangrijk voor de geschiedenis van Nederlandop last der regeering ingesteld door G. Busken Huët ('s Grav., W. P. van Stockum Zn.). Omtrent dit verslag is reeds eene kritiek van Dr. H. Brugmans verschenen in den „Spectator" (1900 No. 8); gewezen werd daarin op de belangrijke historische gegevensdie wij hieruit kunnen putten en waarvoor de heer Huët onzen dank verdient. De tijden van Maurits en Frederik Hendrik blijven steeds van zoo groot belang, dat wij ons ver heugen in ieder gegeven, dat ons inzicht juister doet worden. Dat thans- alleen die van Maurits behandeld wordt, doet daaraan niets af; de schuld ligt niet bij den heer Huët, maar bij den grooten omvang der stof. Al zijn wij dus dankbaar, toch hebben wij recht, onze wenschen uit te spreken, die voor een volgend verslag misschien hun nut kunnen hebbenik zal daarbij den heer Brugmans volgen. Terecht heeft deze gewezen op het minder gemakkelijke der indee ling Chronologische lijst, Afschriften, Excerpten (weer onderverdeeld in twee rubrieken, naar gelang de schrijvers der brieven al of niet gezanten waren)vooral waar in de omvangrijkste der drie afdeelingen in de Chronologische lijstniet al de stukken zijn vermeld die men in de beide overige aantreft. Hij stelt daarom voor twee afdeelingen waarvan de eene zou behooren te omvatten eene chronologische lijst der stukken en excerpten en de andere de in extenso medegedeelde stukken. Nu is het mij steeds een raadsel geweest, wat ter wereld men heeft aan eene chronologische lijst, wanneer men kan ontvangen regesten? In het allergunstigste geval moet de onderzoeker toch steeds inlichtingen inwinnen omtrent den inhoud van den brief. De arbeid en moeite, besteed aan de chronologische lijst, kon, verdubbeld, ons geven eene regestenlijst, waarvan wij tienmaal zooveel genoten. Ik zoude dus alleen willen eene regestenlijst en volledig afschrift van de stukkendie daarvoor in aanmerking komen. En 't wil mij toe schijnen, alsof die twee rubrieken gevoegelijk dooreengemengd zouden kunnen wordenmij is althans geen bezwaar bekenddat hiertegen kan worden ingebracht en het zoozeer gewenschte gemakkelijke overzicht wordt zeer zeker daardoor bevorderd. Bij eene uitgave als deze (en trouwens bij welke uitgave niet?) moet zoo groot mogelijke nauwkeurigheid worden betracht; hier kan een klein verschil zeer hinderlijk zijn. Eenheid is daarom ook in alles noodig. Waar bij de afschriften als regel was aangenomen het in cijfer schrift gestelde cursief te drukken, ware het beter geweest dit vol te 135 houden en niet b.v. op bladz. 45 den tegenovergestelden regel te volgen. Dr. Brugmans wees reeds er op, dat de data in de verschillende afdee lingen den indruk geven, alsof niet de noodige nauwkeurigheid is betracht. Hij gaf reeds eenige verschillen op, ik kwam er meerdere tegen, en daaronder ook, die mij den indruk gaven, dat wij niet steeds te doen hebben met druk- of schrijffoutendoch dat misschien een factor in 't spel is, ons tot nu toe niet bekend. Op bladz. 21 wordt op 19 Mei 1618 vermeld eene Toespraak van Du Maurier aan de Staten-Generaalwaarschijnlijk gelijk aan de Rede van Du Maurier in de vergadering der Staten-Generaal, op bladz. 86 vermeld op 29 Mei 1618. Heeft de heer IIuët uit twee bronnen geput, waarvan de eene ouden, de andere nieuwen stijl gebruikte? Doch dit is elders niet het geval. Op bladz. 23 lezen wij „1618, 12 December. „Voorstel der fransche gezanten aan de Staten-Generaal. „Bibl. Nat. m. s. fr. 15957 fol. 482", terwijl op bladzijde 87 vermeld wordt „Bibl. Nat. m. s. frang. 15957 fol. 482. „(afschrift) „Den Haag, 28 November 1618. „Proposition des ambassadeurs de France, faicte a Messieurs les Etats „Généraux. „Binnenlandsche toestand der Republiek.- Synode.- Lot der gevan genen.- Waarschuwing tegen een overhaast en partijdig vonnis. „Tnc. „Messieurs, le Roy nostre maistre nous commande de con- „„tinuer Ik zoude geneigd zijn te vermoedendat in beide gevallen sprake is van een en hetzelfde stuk, doch dan moet mij de vraag van de lippen: van waar dat verschil in dateering? Hier schijnt niet eene simpele drukfout te zijngissingen kan men genoeg makendoch zonder vrucht. De heer Huët lichte ons voor. Wij toch moeten kunnen gelooven, al wat de heer Huët in zijn verslag mededeelt. De indruk wordt gewekt, dat het verslag krielt van drukfouten of verschrijvingen, maar 't kan zeer goed zijn, dat die indruk bij ons onjuist is en dat die zee van kleine verschilpunten, die menhet verslag doorbladerende, opmerkt, gerechtvaardigd zijn. Hiervan behoeven wij zekerheid. De heer Huët geve ons die bij zijn volgend verslag, opdat wij wetenof hij vertrouwbaar is. Ten slotte: ik weet, dat mijne woorden den schrijver minder welkom zullen zijn; maar zal ik eerlijk zijn en zal ik spreken over de zaak, die ons beiden ter harte gaat, dan mag ik niet anders. Ik hoop, dat uit Huët's apologie blijken zal, dat mijn fouten-indruk foutief was. Joosting.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1899 | | pagina 10