Ch. M. Dozy. 100 Catalogus der Handschriften van de Bibliotheek der Universiteit van Amsterdam I. Schenking Diederichs. Nederlandsche Afdeeling. In 1875 ontving de Gemeente Amsterdam ten geschenke van den heer W. G. A. Diederichs de verzameling door diens vader bijeengebracht van autographenniet alleen door uitgebreidheid (zij nam twintig kisten in beslag) maar evenzeer door veelzijdigheid merkwaardig. Langen tijd berustte de collectie ten Gemeentearchieve; zij werd er wel min of meer uitgezocht maar onpraktisch ingedeeld; van de beschrijving kwam niet veel. Zij vormde dan ook een merkwaardig vreemdsoortig aanhangsel van dat archief. In 1892 zag men dit eindelijk in en werden de ruim 150 portefeuilles overgebracht naar de Universiteits-bibliotheek. Aldaar waren zij beter op hunne plaatsreeds een jaar later kon aan den heer J. Hellendoorn de rangschikking worden opgedragen en eenige maanden geleden zag het eerste deel van den catalogus door dezen bewerkt het licht. Daarin zijn de Nederlandsche en de Belgische handschriften be schreven, naar het aantal portefeuilles te oordeelen slechts een vierde gedeelte der gansche collectie. Zooals voor de hand lag, zijn de brieven en andere stukken geordend naar den naam van den schrijver; aan het slot is een alfabetische lijst der adressanten bijgevoegd. Eene voorrede van den bibliothecaris, Dr. C. P. Burger Jr., licht de geschiedenis der verzameling en de inrichting van den catalogus toe; een portret van den heer P. A. Diederichs prijkt vooraan. Blijkens het opschrift is dit deel het eerste van den catalogus der handschriften van de bibliotheek, niet alleen van de schenking Diederichs. Yan het voornemen, hierin uitgedrukt, zij acte genomen. Bij het doorbla deren valt menig interessant stuk in het oog. Ik zou daarvan een en ander citeeren, indien niet Dr. Burger zijne bereidwilligheid te kennen had gegeven voor elk archief, welks beheerder daartoe den wensch te kennen gaf, een exemplaar aftestaan. Men toone dit te waardeeren door aanvrage daarvan. De keuze van een flinke letter voor de namen der schrijvers maakt het doorzien zeer gemakkelijk. Enkelen dier namen zou ik liever op een andere plaats zien gesteld, maar eigen ondervinding ten deze maakt mij huiverig aan deze opmerking den vorm van een aanmerking te geven. Zooals het net uitgevoerde 8° deel van 312 blzz. voor ons ligt is het een handig register, dat een rijke bron van wetenswaardigheden onder de aandacht en het bereik van het algemeen brengt. 101 Ingezonden. Mijnheer de Eedacteur Vergun mij eene enkele opmerking te maken naar aanleiding van de aankondiging van het Verslag omtrent oude gemeente-, waterschaps- en veenderijarchieven in de provincie Utrecht over 1896. De heer Van Meurs bespreekt daar het feit, dat uit de als bijlagen aan dat verslag toegevoegde inventarissen blijkt, dat zoowel mrs. Van Hasselt en Joosting als ik de oude registers van doop, kerkelijke huwelijken enz. buiten de inventarisatie hebben gelaten. De heer Van Meürs keurt dit op verschillende gronden af en veronderstelt daarbijdat een der motievendie de bewerkers dier inventarissen tot hunne handelingen be wogen hebben, dit is, dat die registers „in beginsel nieuw zijn, al zijn ze feitelijk dan ook misschien 300 jaar oud. „Vivent les principespérissent les colonies". Voor zooverre die uitlating nu ook tegen mijne handelwijze gericht is, zou ik den heer Van Meürs willen verzoeken zich eenigszins nader te verklaren. Wat bedoelt de heer Van Meurs met zijn argument, dat de oude doop- en trouwboeken in beginsel nieuw zijndat hij ons toedicht? Hij zal toch niet beweren, dat wij voor het weglaten dier registers ons er op beroepen, dat zij als ingekomen stukken uit 1811 of 1812 te beschouwen zijn? Ik weet niet, hoe de heeren Van Hasselt en Joosting er over denken, maar ik voor mij zou mij reeds daarom niet gaarne op die redeneering beroepenomdat zij mij bij inventarissen die tot het herstel der onafhankelijkheid in 1813 doorloopen, niet helpen zou. Overigens verklaart ook de Handleiding (blz. 92) zich tegen die opvatting. Wat bedoelt de heer Van Meurs dan echter wel Ziedaar, waarde heer redacteur, de vraag, die ik gaarne beantwoord zou zien. Met dankzegging voor de plaatsing Uw dw. dienaar R. FRÜIN. Gaarne gebruik ik de mij aangeboden gelegenheid om dadelijk de voorgaande vraag te beantwoorden Het was Mr. Fruin zelf, die o.a. het bovenbedoelde motief gebruikte om de kerkregisters niet in het oude archief van Wijk-bij-Duurstede op te nemen. In zijn verslag omtrent de oude archieven in de provincie Utrecht over 1894 schreef hij n.l. op blz. 25, na vermeld te hebben, dat hem elders gebleken was, dat zulke registers wel eens uit het archief naar de sekretarie teruggebracht werden: „Waar nu de registers van den burgerlijken stand evenzoo goed, misschien zelfs nog beter, tot het archief van den maire, dat in dezen inventaris niet is opgenomen, kunnen worden gebracht, heb ik dien uitweg gekozen om te voorkomendat de inventaris meer zou vermeldendan in het archief te vinden was." v. M.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1899 | | pagina 15