98
vatten, dan zon ik dit willen opmerken Het ware te wenschen geweest,
dat de bewerkers de Toelichting hadden geschrevenvóór zij de oorkonden
uitgaven; de uiteenzetting der beginselen in de Toelichting zou onbe-
vangener zijn geweest en de lange lijst verbeteringendie het werk besluit
en lang niet volledig is ware zeker voor een groot deel vermeden geworden.
R. FRUIN.
Catalogus van de prentverzameling der gemeente Dordrecht
door Mr. J. C. Overvoorde. Dordr. 1899. 8°.
Vóór 1891 bezat de gemeente Dordrecht slechts een kleine verzame
ling prenten en kaartendie op de stad betrekking haddenten getale
van 48 zijn deze in den archiefinventaris van Mr. P. J. van den Brande-
ler beschreven.
In genoemd jaar werd door aankoop een niet onbelangrijke aanwinst
van 107 prenten en polderkaarten verkregen, doch eerst in het volgend
jaar kreeg de verzameling hare beteekenis door het legaat van den heer
P. M. Beelaerts waardoor niet minder dan 1191 nummers er bij ge
voegd werden. Door de goede zorgen van den archivaris werd de collectie
voortdurend aangevuld en uitgebreidzoodat de thans verschenen catalogus
er van ruim 2400 nummers aanwijst.
Mr. Overvoorde is in zijn plan van beschrijving afgeweken van het
systeemdat sedert e,enigen tijd gebruikelijk is voor dergelijke catalogi.
Het voorbeeld van den Catalogus der historische tentoonstelling te Am
sterdam (1876) om de prenten te verdeelen naar rubrieken (topographie,
regeering, krijgswezen, kerkwezen, enz.), dat herhaaldelijk navolging
heeft gevonden, is hier niet toegepast. Alle prenten zijn gerangschikt in
drie hoofdgroepen: a. plaatsbeschrijving; b. geschiedenis van Dordrecht
en c. Dordtsche schilders. Ofschoon het niet aangaat alle verzamelingen
op gelijke wijze te behandelenmeen ik toch uit het doorlezen van Mr.
Overvoorde's Catalogus te mogen besluitendat de rubriekenmethode
ook op dezen atlas met uitstekend practisch gevolg zou toe te passen zijn ge
weest. Daardoor zou o.a. vermeden zijn het plaatsen van een vergaderbak:
„Handel en Nijverheid, Kleederdrachten, Reclame" aan het einde der
tweede afdeeling. Deze laatste kunnen o.a. een uitstekend onderdeel
vau een hoogst belangrijke afdeeling: „Zeden en gewoonten" vormen.
Voor de beschrijving der prenten verdient Mr. Overvoorde niets dan
99
lof, al werken op menige plaats de drukfouten storend. Met grooten ijver
heeft de samensteller er naar gestreefd, om telkens, wanneer hem dit
mogelijk was, te vermelden in welk boek een of andere prent tehuis
behoort. Elke prent is kort en bondig beschreven, meestal met vermel
ding der grootte.
Bladert men den Catalogus door, dan doen zich evenwel enkele
vragen op, waarvan ik er hier eenige wil neerschrijven. Waarom be
schouwt Mr. Overvoorde n°. 429 en 430, laatstgenoemde een copie van
de eerste, als twee nummers, zoo ook n°. 620 en 621, waarvan het laatste
een verkleinde en zincografische reproductie is van het eerste? Waarom
worden n°. 1021 en volgende opgenomen, kaarten van den boven-Rijn,
de Waal, het Pannerdsche kanaal enz.wateren ver van Dordrecht gelegen?
Is n°. 1105, een lithografisch facsimile van een voorrechtsbrief van graaf
Dirk VII, hier wel op zijn plaats? Zou het niet gewenschter zijn n°. 1219,
eene photographie der fundeering van een der pijlers voor de Spoorbrug
te Dordrecht, onder topographie te rangschikken? N°. 1255 Mr. Kerdijk
als politiek patertje langs den kant in gezelschap van den heer S. M.
Hugo van Gijn (1894), geplaatst onder de afdeeling: „Gebeurtenissen in
chronologische volgorde", doet ons het gemis eener rubriek „Spotprenten"
betreuren; misschien ware deze prent beter bij portretten te plaatsen
geweest. Is Mr. Overvoorde in zijn ijver om de herinnering aan het vendel
van Oud-Dordrecht te bewaren niet wat ver gegaan door onder no. 1279
op te nemen het programma van de feesten te Hanau, waaraan het ven
del in 1897 heeft deelgenomen, ofschoon daarop geen afbeelding van het
vendel voorkomt.
Een groot gedeelte van den catalogus wordt ingenomen door de
beschrijving van portretten van Johan en Cornelis de Witt, van bekende
Dordtenaars en van bezoekers der Nationale Synode. Bij een groot deel der
portretten heeft Mr. Overvoorde gemeend te moeten beschrijven de voor
handen autografen. Het komt mij voor dat dit voorbeeld niet alleen geen
navolging verdient, doch bepaald is af te keuren. Een handschrift,
autograaf of handteekening behoort niet geplaatst te worden in een cata
logus van een historischen atlas. Met dit ouderwetsche systeem is sedert
lang gebroken. Waarom aan deze geen plaatsje gegeven in den Catalo
gus van de bibliotheek der gemeente Dordrecht Bij een eventueelen
herdruk zullen zij, hoop ik, zeker wel verdwijnen.
Beschouwen wij Mr. Overvoorde's arbeid in zijn geheel, dan kunnen
wij hem slechts gelukwenschen dat het hem gegeven was een boek samen
te stellendat een belangrijke bron om na te slaan voor de topographie
en de geschiedenis van Dordrecht zal blijken te zijn. Mogen andere
gemeenten weldra dit goede voorbeeld volgen. J. H. W. Unger.
Ik vorder natuurlijk in geenen deeledat de bewerkers in de errata nota hadden moeten
nemen van alle opmerkingendie ik achtereenvolgens in dit tijdschrift over hun werk heb
gemaakt, maar het verwondert mij wel eenigszins dat zij mijne bewering, dat het diversorium
van Frederik van Blankenheim in nr. 897 Tyabke en niet Tyabbe heeftniet nader hebben
geverifieerdof blijven zij werkelijk Tyabbe lezen