90
„den alle sodanige registers, chartres, acten, caerten, munimenten ende
„papieren Delffiandt toecomen(de) en(de) aengaende, die onder de gemelde
„respective persoonen buyten de voorn, secretarie alsnoch berustende syn,
„en(de) alle deselve neffens die airede aldaer syn behoorlycken Inventaris
„te brengen, en(de) is oock wyders geresolveertdat in toecomende aen
„nyemandt (wie hy oock syn sal) eenige originele registers, chartres,
„acten, muniementen, off papier van Delffiandt buiten de secretarie over-
„gelevert sullen mogen werden off volgen, als op speciale resolutie van
„hooge heemraden, ten minste bij twee heeren hooge heemraden geteyckent
„ende oock onderteycken(de) recepisse van (de) geenen aende welcke bij
„hooge heemraden geordonneert sal mogen syn dat soodanige registers,
„chartres, acten, muniementen off papieren van Delffiandt sullen mogen
„volgen. Aldus geresolveert ende geordonneert in 't gemeenlandtshuys
„tot Delft vergadert den sevenden Martii XYIc negen en(de) t'sestich,
„present alle de heeren hooge heemraden."
Mogen deze resolutien goede vruchten hebben gedragentoch moeten
we tot de conclusie komendat van een geregelde inventarisatie niets is
gekomen, zooals blijkt uit de notulen van den 2 Maart 1671, waarbij
werd bepaald, dat: „er actelyck by den andren sullen werden gesocht,
versamelt ende ter secretarie in bewaringe geleght alle schriftuyren ende
andre acten, soo wel tegens als meede-gaande, belangende de questien,
differenten jegens hooftingelanden, den Dyckgraef, de stadt van Delff,
ende ambachtsbewaerdersmet alle de de depentien (sic) van dyen.
Actum bij alle de Heeren hooge heemraden in den Hage den 2en Maert 1671".
Zooveel is zekerdat men den heer van Schagen thans met dank
baarheid moet herdenken. Hij toch gaf zoo 't schijnt den eersten stoot, dat
eene versnippering en 't wegraken der archiefstukken van Delfland zoo
veel mogelijk werd tegengegaan.
's Gravenhage. M. G. WILDEMAN.
Boekbespreking.
Oorkondenboek van Groningen en Drente, aflevering 8.
Met de verschijning van de 8e aflevering is het Oorkondenboek van
Groningen en Drente voltooid. Allereerst dus past hier een woord van
gelukwensch aan de bewerkers met het volbrengen van de moeitevolle en
omvangrijke taak, die zij op zich genomen hadden, en aan de beoefenaren
der middeleeuwsche geschiedenis van ons vaderlanddie de litteratuur
van hun vak met een standaardwerk zien verrijkt. Maar ook de verslag
gever mag zich gelukkig achten, dat hij bij zijne aankondiging niet langer
91
behoeft rond te tasten en te zoeken naar de beginselendie de bewerkers
hebben gevolgdmaar dat hij eindelijk den leiddraad heeft ontvangen
die noodig is om den arbeid der bewerkers naar waarde te schatten.
Immers de laatste aflevering heeft de Toelichting gebracht, waarin de
samenstellers hebben uiteengezet, hoe het werk is tot stand gekomen en
welke regels zij daarbij hebben gevolgd.
Die Toelichting is in verschillende paragraphen verdeeldwaarin
achtereenvolgens de voornaamste punten worden ter sprake gebracht, en
wel elk punt door een der bewerkers, die zich dus, als het ware, voor
dat punt meer in het bijzonder verantwoordelijk stelt. Deze indeeling in
verband met de geschiedenis van het plan van het werk, door prof.
Reitsma in 1 toegelicht, doet duidelijk uitkomen, welk een belangrijk
aandeel verscheidene leden onzer Yereeniging aan dien arbeid hebben
gehad. In het bijzonder geldt dit van mr. Gratama, die, toen prof.
Blok eenmaal het initiatief had genomen, blijkbaar de ziel van het werk
is geweest en de zwaarste taak op zijne schouders heeft genomen. Yan
de zeven paragraphen der toelichting zijn er drie, en daaronder de belang
rijkste, van zijne hand, en wat prof. Reitsma het „normaliseeren" d. i.
het aanbrengen der noodige gelijkvormigheid tusschen de door de ver
schillende medewerkers afgeschrevene oorkonden noemt, het persklaar
maken van het werk dus, was eveneens aan zijne zorgen toevertrouwd.
En de eindrevisie was ook al aan hem met prof. Blok opgedragen.
Maar ook de taak der andere medewerkers was niet gemakkelijk.
Met hoeveel toewijding zij er zich van gekweten hebben en hoe zij de
moeilijkheden, die zich voordeden, hebben opgelost, leeren de verschillende
paragraphen, die ik nu ter sprake wil brengen.
Nadat, gelijk ik reeds heb opgemerkt, prof. Reitsma in 1 de
wordingsgeschiedenis van het Oorkondenboek kortelijk heeft toegelicht,
behandelt mr. Gratama in 2 wat hij genoemd heeft „omvang naar
plaats en tijd". In de eerste plaats geeft hij daarbij de gronden op,
die er toe hebben geleid de op Groningen en Drente betrekking
hebbende diplomata in één oorkondenboek op te nemen. Reeds bij de
bespreking der eerste aflevering (Archievenblad 1894/5 blz. 126) heb ik
omtrent dit onderwerp enkele opmerkingen gemaakt en mij vooral op
praktische gronden vóór de bijeenvoeging verklaard. De historische
gronden, die de heer Gratama er voor aanvoert, komen mij minder
overtuigend voor. Dat de stad Groningen „op het oogenblik, waarop
(zij) zoo goed als onafhankelijk is tegenover den bisschop van Utrecht,
tevens ten opzichte van de Friesche Ommelanden een overwegende
positie inneemt, die èn in innerlijke kracht èn in uiterlijken omvang
tot aan het einde der 15e eeuw gestadig toeneemt", m. a. w. dat naarmate
de band tusschen de stad en Drente losser wordtdiewelke de stad