Ch. M. Dozy. 40 zaaken terwijl het buiten bedenking moet zijn, dat de papieren behoorende tot procedures, die nog hangende of niet geëindigd zijn, tegelijk met de persoonen, tegen welken door de gemelde officieren wordt geprocedeerd, zullen moeten overgaan aan het Collegie, aan het welk de afdoening dier zakenbij organisatie der Rechterlijke Macht door het Vertegenwoordigend Lichaam zal worden opgedragen." Omtrent het Besluit betreffende het sorteeren en inventariseeren had de Commissie niets in het midden te brengen, zoodat dit evenals het eerste Besluit door de Tweede Kamer werd bekrachtigd. Het Uitvoerend Bewind liet het niet aan spoed ontbreken. Trouwens het Dekreet was genomen met verklaring van onverwijlde noodzakelijkheid, wij zouden zeggen urgentverklaring. Reeds twee dagen later, den 31 sten Mei besloot het aan de departementale besturen mededeeling te doen van de genomen besluiten. De hierboven gegeven omschrijving der derde soort van archieven nam zij daarbij over. Wat het Departementaal Bestuur van Texel betreft, het deed bij missive van den 10ei1 Juni aan alle gemeentebesturen binnen zijn ressort een afdruk van de ontvangen aanschrijving toekomen. Zij moesten er zich zeiven naar gedragen en ook van den inhoud kennis geven aan alle collegiën of personen in hun gebied, belast met de administratie der justitie of politie. Het raderwerk was hiermede aan den gang gebracht en over het gansche grondgebied der republiek behoorden nu de plaatselijke autoriteiten aan het sorteeren en inventariseeren te gaan. Of de meesten het deden De lastgeving was zeer zeker niet zonder effect; zij werd niet algemeen in den wind geslagen. Dit blijkt uit het verzet dat zij al spoedig vond en wel bij de Municipaliteit van Harderwijk. Deze verklaarde zich buiten staat de voorgeschreven inventarisatie te verrichtten. De voornaamste papieren waren ten tijde van den Hertog van Alva ingepakt om ze voor hem te verbergen, later ontpakt waren zij in wanorde blijven liggen en ook met alle andere oude stukken was dit laatste het geval. De Eerste Kamer, te wier kennis dit werd gebracht hield de door het Uitvoerend Bewind geuitte vrees voor gegrond, dat ook elders het zelfde bezwaar zou bestaan. Zij trok bakzeil. Bij Besluit van 20 Augustus 1800 authoriseerde zij, voor zoover haar betrof, het Uitvoerend Bewind „om aan alle Municipaliteiten ofte Collegiën van Justitie, welke ten genoegen van het Departementaal Bestuur van het Departement binnen hetwelk zij hunne Sessiën houdenhebben doen blijken van de onmogelijkheid, waarin zij zijn om te voldoen aan het Decreet van 29 Mei 1800 te verleenen dispensatie van dat Decreet, mits gehouden zijnde om behoorlijk aan hetzelve te voldoen voor alle Archiven, Boeken en Pa- 41 pieren, beginnende met den len Januari 1760 en vervolgens, blijvende voor het overige het gemelde Decreet in zijn geheel." Voorts bepaalde zij dat „Alle Archiven, Boeken en Papieren, welke voor het uiteengaan der thans nog fungerende Municipaliteiten of Collegiën van Justitie, nog niet zijn uitgezogt en geinventariseerd bij derzelver uiteengaan worden overgegeven aan het Gemeente Bestuur binnen welks Jurisdictie het ontbon den wordend College zijne sessiën hield, welk Gemeente Bestuur alsdan zoo spoedig mogelijk aan gemeld Decreet zal voldoen." In de overweging was er de nadruk op gelegd dat voornamelijk moest gezorgd worden voor de overgifte der boeken „uit welke de Inge zetenen den titul hunner eigendommen kunnen bewijzen". De termijn van 1760 was gesteld als bevattende in 1800 de langst in rechten be kende praescriptie. Niet zonder verzet in de vergadering kwam dit besluit tot stand. De Burger Vitringa beweerde en hield vol dat er geen jaartal moest wor den genoemd, maar de verplichte inventarisatie moest beperkt worden tot die der boeken en stukkenwelke van het meeste nut waren voor het opvolgend college de Municipaliteit kon in elk geval het best beoordee- len met welke dit het geval was. Na 1760 waren tal van processenten einde gebracht, daarentegen waren tal van protocollen, registers van cautiën en and. van voor dat jaar ook thans nog onmisbaar. Maar de Burger Vitringa vond geen instemming. De Tweede Kamer bekrachtigde het Besluit den 22en Augustus. Ook hier verzet, maar op anderen grond. Men achtte het ongepast dat aan de Departementale Besturen eene zekere surintendance over de Collegiën van Justitie zou gegeven worden, immers hun de beoordeeling zou worden opgedragen of werkelijk de betrokken besturen al of niet aan het decreet van 29 Mei ten volle konden voldoen. Aan dit bezwaar, het werd erkendwas ten deele tegemoet gekomendoordat het geene betrekking had tot de alsnog subsisteerende Hovente wier aanzien immers een afzonderlijk reglement zou worden gemaakt. Zooals gezegd, de Kamer achtte de waardigheid der rechterlijke collegiën door de surintendance niet gelaedeerd. Het zou eene enquête vereischen te weten te komen, hoevele bestureu zich met betuiging van onmacht tot de hoogere autoriteiten wendden. Maar wij kunnen gerust aannemen dat hun aantal zeer groot was. Misschien ook legden velen de aanschrijving eenvoudig naast zich neêr, zonder er aan te voldoen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1899 | | pagina 5