66 over en weer geleverde mededeeÜDgen krijgen nog meer gewicht, wanneer men in het oog houdt door en voor wie ze geschreven werden. Wij hebben hier allereerst te doen met twee scherpzinnige rechtsgeleerden, die, zooals uit de ingenomenheid, waarmede zij de staatkundige zaken bespreken, duidelijk blijkt, gewoon waren 's Lands aangelegenheden nauwkeurig gade te slaan en te volgendie genoeg ervaring hadden omhetgeen heden voorvielte toetsen aan hetgeen vroeger was voorgevallen en die gewoon waren een welberaden en goed overwogen oordeel over zaken en personen uit te spreken." De aanleiding tot de correspondentie was een onwillige manslag, door Willem van der Goes in 1653 begaan en die hem dwong tot 1673, toen hij door Willem III werd begenadigd, het land te ruimen. Gedurende den tijd van zijn ballingschap stond hij in voortdurende briefwisseling met zijn broeders, mrs. Martinus en Adriaen van der Goes, advocaten bij den Hove van Holland. De familie was Katho liek en bemiddeldbeide omstandigheden wijzen het milieu aan waarin deze brieven ons brengen. Zij zijn gepubliceerd naar de origineelen, afkomstig uit de St. Jacobus parochie te 's Gravenhage en thans berustende in het archief van het bisdom Haarlem. Amsterdam in de Zeventiende Eeuw. Afl. 7 en 8. Dr. G. W. Kernkamp. Regeering en Historie. 's Gravenhage, W. P. van Stockum en Zoon. 1899.' Blz. 1—120. Regeering. I. De wording van den regeeringsvorm. II. Hoe Amsterdam in de zeventiendie eeuw geregeerd werd. De huishou ding. De rechtspraak. De vroedschap. Burgemeesteren. De trap der ambten. Patriciaat en burgerij. (Evenals de vorige afleveringen rijk geïllustreerdvooral met uitstekend geslaagde reproductiën van de portretten der toongevende regeeringspersonen in het zeventiende eeuwsche Amsterdam.) Bronnen voor de geschiedenis van Rotterdam, uitgegeven op last van het Gemeentebestuur. III. De oudste stadsrekeningen van Rotterdam, bewerkt door J. H. W. Unger en mr. W. Bezemer. Rotterdam, Wed. P. van Waesberge en Zoon. 1899. 4°. X, XXVIII, 538 blz. Oorspronkelijk behoorde het oostelijk deel van Rotterdam aan den Graaf, het westelijk aan den heer van Bokelde plaats ressor teerde onder den baljuw van Schieland. 7 Juni 1340 werden beide gedeelten gezamenlijk tot een stad verheven. Oorspronkelijk had men geen afzonderlijke colleges voor het beheer der financiën. In 1436 schonk Philips de Goede een privilege, krachtens hetwelk uit de burgerij een college van veertig werd gekozen, die uit haar 67 midden weer vier thesaurieren benoemden. Karei V verminderde in 1518 deze colleges tot zestien en twee. Van 1579 tot 1590 was er in plaats van den eenen thesaurier een fabrijkmeester. Na 1590 was er een thesaurier ordinaris en een extraordinaris. In 1674 werd het college van rekenmeesters ingesteld (één regeerende, één afgaande burgemeester en twee leden der vroedschap). In 1694 kwam er een commies ter thesaurie en werd het onderscheid van thesaurier ordinaris en extraordinaris opgeheven. De aaneengesloten reeks Rotterdamsche rekeningen begint eerst met 1644. Van vóór dien tijd hebben wij slechts de rekeningen van 1426/7, 1429/30 en 1556/7. Bovendien zijn nog bewaard in 1603 vervaardigde extracten uit de rekeningen van 1425/6, 1459/60, 1469/70, 1477/8, 1483/4, 1494/5, 1495/6, 1513/4, 1527/8, 1548,9, 1561/2 en 15S0/1, die de opbrengst der verpachte stedelijke inkomsten vermelden. Daaraan zijn nog toegevoegd extracten uit den stedelijken blafferd, zijnde uittreksels uit de rekeningen, de opbrengsten van verhuurde inkomsten (accijnzen enz.) van 1476/7, 1480/1, 1481/2, 1486/7, 1492/3, 149516, 1496/7, 1498/9 en 1570/1. Ten slotte is afgedrukt het gedeelte uit de Informatie van 1514, dat Rotterdam betreft. Registers zijn toegevoegd. B. Dijksterhuis. Bijdragen tot de Geschiedenis der Heerlijkheid Tilburg en Goirle. Tilburg, W. Bergmans, 1899. 8°. VI, 245 blz. Leidsche dissertatie. Dr. Dijksterhuis beschrijft in hoofdzaak de geschiedenis en den toestand van Tilburg en het daarbij behoorende Goirle van 1629, toen de Meijerij feitelijk, of 1648, toen zij wettelijk onder het gezag der Staten Generaal kwam, tot 1795, de afschaffing der heerlijke rechten. Tilburg komt reeds in 711 in een oorkonde voor. In 1387 verpandde Johanna van Brabant het aan Paulus van Haestrecht voor 4000 oude Pransche schilden. Van de familie van Haestrecht ging het bij vererving over op de van MalsensAdriaan van Malsen verkreeg in 1613 de heerlijkheid in vollen eigendom. In 1621 vererfde Tilburg aan de Grobbendonckenin 1710 ver kochten deze het aan Willem van HessenKassei. Op gelijke wijze verkreeg de graaf van Hogendorp het in 1754, die het tot 1795 bezat. Namens dien heer bestuurde de schout of drost het dorp naast hem waren schepenen voor bestuur en rechtspraak in functie. Nog bestond er in de 17^ eeuw een college van 22, uit en door de burgerij gekozendie weer vier rekenmeesters benoemden. Verder bespreekt Dr. Dijksterhuis de belastingen, die niet gering warenzwaar rustte de hand der Staten Generaal op Brabant.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1899 | | pagina 18