14 Zijn zoon, de heer FRANgois Dufresne „notaire honoraire", ging echter nog verder en verkocht in de laatste jaren verschillende documenten zjjner verzameling te Frankfort-aan-den-MainNüremberg en Metz en gaf edel- moediglijk eenige ten geschenke aan het Lotharingsch museum te Nancy. In April 1894 liet de Fransche Regeering beslag leggen op al die archieven als eigendom van den Staat en ze deponeeren in het depar tementaal archiefdepót van Meurthe-et-Moselle. Het zal wellicht mijn lezers verwonderen dat de Fransche Regeering zóó handelde 1°. waar het archieven gold, die voor een groot deel ont vreemd waren aan het gemeente-archief te Toul en 2°. archieven die reeds zoo lang in particulier bezit waren en reeds door erfenis waren overgegaan in het bezit van een derde. Wij herinneren daarom er aan dat in Frankrijkgelijk wij vroeger in dit tijdschrift hebben uiteengezet, 1 alle openbare archieven aan den Staat in eigendom toebehoorenzoo wel krachtens art. III der wet van 7 Messidor an II (25 Juni 1794), aldus luidende „tous dépots publics de titres ressortissent aux archives „nationales comme a leur centre commun et sont mis sous la surveillance „du Corps législatif et sous 1'inspection du comité des archives", als krachtens het Keizerrijk decreet van 20 Februari 1809, dat (zooals mede uit mijn voornoemd artikel blijkt) zelfs uitdrukkelijk de „manuscrits des archives" ook der „bibliothèques communales" 2) staatseigendom verklaart. Wat het verjaren van den eigendom der archieven betreft, zoo merken wij op, dat in Frankrijk, gelijk ook in België, de archieven als een „res extra commercium" worden beschouwd en dientengevolge onverjaar- baar, dat wil zeggen: de staatsarchieven en die van andere openbare instellingen en van gemeenten uit hun aard zeiven, en die van door den Staat opgeheven instellingen zoover de Staat er de hand feitelijk heeft opgelegd. 3) In Frankrijk is de wetgever dus de meening toegedaanreeds door de schrijvers over 'tRomeinsch recht aldus geformuleerd: „in rebus autem con- cernentibus statum imperii, vel superioritatem 4), vel tributoruin exactionem, non currit praescriptio temporis cuiuscunque" 5). In het hierna meegedeelde citaat uit het proces-verbaal der deskundigen, wordt over dit niet verjaren van den eigendom der archieven in Frankrijk uitvoerig gesproken. Volgen wij nu verder den loop der gebeurtenissen. De heer Francois Dufresne, die geprotesteerd had tegen de in 15 beslagneming der archivalia in zijne woning geschied, werd, bij vonnis van het tribunal civil te Nancy den 12 Augustus 1895, veroordeeld en niet gerechtigd verklaard in zijn verzet en eisch tot teruggave der betwiste archieven. Dit vonnis werdin appèlbevestigd door het Hof van Nancy den 25 Maart 1896; tevens werd toen bepaald dat deskun digen, door de partijen aangewezen, onder de documenten welke gese- questreerd waren, zouden zoeken naar die, welke in ieder geval als publiek eigendom moesten beschouwd worden en als deel uitmakend van een niet te verjaren en onvervreemdbaar staatsgoed („d'un domaine im prescriptible et inaliénable")daar er eenige documenten bij waren, waarvan het mogelijk was dat zij niet onder deze categorie begrepen waren. Yan 10 tot 14 October, van 26 tot 31 December 1896 en den 22 Juli 1897 werd door de deskundigen, n.l. de heeren Arthur Giry, den schrijver van het bekende handboek over 't ar chiefwezen, Étienne Charavay en Cïir. Pfister, aan de hun opge dragen werkzaamheden gewijdde rapporten en processen-verbaal werden 3 Mei en 6 Sept. 1897 ter griffie gedeponeerd en gedrukt door de zorgen van Mr. Bertrand, procureur, wien de belangen van den Staat waren toevertrouwd. Een voornaam bewijs van den eigendom van den Staat in deze processenwas een aanteekenboekje van zekeren de Salis waarindag voor dag, van Juli tot October 1848 de onderzoekingen in de archieven van de prefectuur Metz, waar vele der gecontesteerde documenten toen berusttenstonden aangeteekend. Dit aanteekenboekje was door het legaat Auguste Prost in de Nationale Bibliotheek te Parijs terecht gekomen. Zonneklaar bleek uit deze aanteekeningen en ook uit eene studie van Doctor S. Wolfram, archivaris van Lotharingen te Metz „Die Dufres- ne'sche Urkundensammlung" 2), dat de beweringen van den heer Dufresne ongegrond waren. Deze liet nl. verklarendat de meestezoo niet alle, der bij hem in beslag genomen papieren, voortkwamen van geschenken en aankoopen van particulieren en op openbare verkoopen, onder anderen op den verkoop van de beroemde verzameling Emmery (1752—1823). Wel waren eenige (en in 't algemeen de belangrijkste) documenten voorzien van een potlood-aanteekening door Dufresne's vader op den rug of aan den voet of op den omslagaanduidende dat zij op den verkoop Emmery waren aangekocht met opgave van den koopprijs, doch, na nauwgezet onderzoek van de catalogi der verkoopen, die na den dood van graaf Emmery in 1825 en later, in 18491850, plaats haddenkonden de deskundigen gemakkelijk vaststellendat geen der stukken door Dufresne vermeld als daarvan voortkomendein die elkaar 1) „Het recht van toezicht en de eigendom van den Staat op de gemeente-archieven in Nederland en België volgens de Fransche wet" (No. 27 van het Archievenblad van 1896/7). 2) De historische archieven werden, volgens art. XII der voornoemde wet van 7 Messidor an II, in de bibliotheken bewaard. 3) „la main-mise de la nation". 4) souvereiniteit. Aldus Guido Papa, dec. 41G, No. 1, additio. Op laatstgenoemden datum een expertise supplementaire. 2) In Jahrbuch der Gesellschaft fiir lothringische Gescliichte, VII, 1895, p, 49 en volg.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1899 | | pagina 9