10 En terwijl hij zich doet kennen als onze prineipiëele tegenstander door het beginsel, dat een archief is „eene verzameling geschiedbronnen", als uitgangspunt aan te bevelen, neemt hij niet eenmaal de moeite dezen paradox eenigszins toe te lichten. Neen waarlijk! de heer Blok kan niet hebben gehoopt ons door zijne recensie te bekeeren. Eene bespreking van ons werk op deze wijze kon geen ander praktisch gevolg hebben dan zekere ontstemming te wekken over de geheele lijn, zekere mismoedigheid en zekeren wrevel. Wat zal ik, als uw vertegenwoordiger, dan tegenover dit manifest zeggen Ik zou er gaarne tegen argumenteerenmaar ik kan niet want het stuk geeft geene argumenten. Ik zou ook de kritiek op mijne beurt kunnen kritiseeren. Niets zou mij gemakkelijker vallen dan u aan te toonen, dat de heer Blok ons voortdurend dingen laat beweren, die wij niet bedoelen, dat hij ons zelfs op hoofdpunten niet begrepen heeft, ja dat hij ons werk niet eenmaal met eenige aandacht heeft bestu deerd. Maar ik zal dit niet doen. Want waartoe zou het dienen? Het zou de ontstemming vermeerderen en het zou den heer Blok niet van meening doen veranderen. Ik weet waarlijk niet, welke houding ik zal aannemen. Gelukkig redt een belangstellend vriend mij uit de verlegenheid. Laat mij u uit een schrijven, dat ik onlangs over Blok's aankondiging ontving, eenige regels mededeelen, die mij voorkomen het standpunt van onzen criticus zoo treffend te karakteriseerendat ik niet ziehoe ik het zou kunnen verbeteren. „Het oordeel van den heer Blok", dus schreef mijn correspondent, „doet denken aan het geval, dat een beoordeelaar de Geschiedenis van het Nederlandsche volk besprekendetot deze con clusie kwam: „Hoeveel verdienstelijks dit werk ook bevat, op de dispositie der stof hebben wij ernstige aanmerkingen. Een geschiedboek wordt geschreven voor den gebruiker, en nu meen ik, die als zoodanig eenige ondervinding hebte mogen zeggendat het lastig isin dit boek de bjjzonderheden omtrent eenig persoondie ik noodig hebop te zoeken. Neen, dan is de dispositie der stof in Kok's Vaderlandsch woordenboek vrij wat beterwil ik wat over een der graven van Holland wetenik sla het betreffende artikel slechts open ik vind wat ik noodig heb." De heer Blok zou tegen zulk een oordeel kunnen aanvoerendat voor dergelijke onderzoekingen de Geschiedenis van het Nederlandsche volk niet geschreven is, dat het den auteur er om te doen is geweest, de verschillende personen en gebeurtenissen in onderling verband aan zijne lezers voor te stellenen dat aan dat grooter en gewichtiger doel het mededeelen van allerlei bijzonderheden is ondergeschikt, dat diegene, die b.v. de geschiedenis van Floris Y wil begrijpenmeer nut zal trekken uit het lezen der Geschiedenis van het Nederlandsche volk, dan uit het opslaan van het Yaderlandsch woordenboek. Maar zou dat alles niet 11 evenzeer toepasselijk zijn op hetgeen de heer Blok op de volgens de nieuwere beginselen ingerichte archief-inventarissen aan te merken heeft?" Mij dunkt, hier is met volkomene juistheid de zwakke zijde van het standpunt van den heer Blok aangewezen; de repliek schijnt mij afdoende. Zoo is het inderdaadde volgens onze methode ingerichte archief-inven tarissen mogen hem, die spoedig eene of andere bijzonderheid wenscht te weten, aanvankelijk teleurstellen; zij helpen daarentegen den rustigen werker beter en zekerder dan de vroegere lijsten konden doen. Yan polemiek zie ik dus af. Laat mij ten slotte liever nog even resumeeren wat wij bedoelen. Wij weten uit ondervinding, dat elk archief, hetzij dan goed of slecht, min of meer georganiseerd is. Wij weten, dat deze organisatie de consequente invoering eener nieuwe organisatie onmogelijk maakt. Daarom doen wij dat niet; wij willen het niet doen, maar wij kunnen het ook niet doen. Wij kunnen en willen alleen die oude organisatie in haar eigen geest completeerenwaar dit mogelijk is, willen wij ze ook hier en daar corrigeeren, om het gebruik van het archief gemakkelijker te maken. Wij geven toe, dat zoodoende aan de behoeften van sommige gebruikers niet zóó goed wordt voldaanals wenschelijk zou zijn. En daar wij erkennen, dat de hoofdzaak hij eene regeling is, dat het gebruik van het archief mogelijk wordt gemaaktdoen wij wat wij kunnen, om aan de bezwaren dier gebruikers te gemoet te komen. Maar in geen geval zullen wij hun ten genoegen toegevendat serieën uit elkaar be- hooren te worden gerukt. Want wij mogen niet eenzijdig letten alleen op de belangen van enkele onderzoekers. Wij weten uit ondervinding dat wij zoodoende eene hopelooze verwarring zouden stichten. En wij zijn er verantwoordelijk voor, dat niet ter wille van enkelen elk ander gebruik van het archief wordt bemoeielijkt of onmogelijk gemaakt. Wij geven ook niet toe, dat de oude systemen van archiefregeling, al zijn ze hier en daar gebrekkigvoor het gebruik zoo bijzonder ongeschikt zijn. Want wij vergeten niet, dat het hun, die deze regelingen geschapen hebben, al waren zij gebonden aan de hoofdlijnen van het archief, toch ook te doen was om het gebruik van het archief gemakkelijk te maken. En zooals te verwachten was van personen, die dagelijks met en in hun archief leefdenzijn zij in dit streven niet zóó ongelukkig geslaagdals menigeen, die wel eens een archief bezocht heeft, meent. Ik wil u ten slotte daarvan een voorbeeld geven. Eenige weken geleden schreef mij een ijverig onderzoeker in archieven (het is wel licht niet indiscreet te zeggendat het de heer Blok zelf was)dat hij wenschte na te gaan, of tusschen 1628 en 1634 zekere bij de Sta ten- Generaal ingekomene stukkendie hij in Den Haag te vergeefs had gezocht, ook in afschrift waren medegedeeld aan de Staten van Utrecht.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1899 | | pagina 7