120
Ik wensch er ten slotte nog op te wijzendat in eene 2dG editie van
de handleiding ook wenken dienen te worden gegeven omtrent wat men
bizonder in het oog te houden heeft, als een nog levend archief moet
geinventariseerd worden; dan kan men b.v. niet doorloopend nummeren,
daar in elke onderafdeeling het archief nog aan kan groeien. En dan dient
men toch ook bij 'tbeschrijven van andere stukken (men denke b.v. eens aan
een archief van een Godshuis of armbestuur) wel een weinig consideratie
te gebruiken met de beheerders van zulk een archief die de oudere
stukken dikwijls kunnen noodig hebben (b.v. in rechtskwestiëncontesten
enz.); men vermijde dan al te groote kortheid waar belangrijke, moeielijk
te lezen en te begrijpen oorkonden enz. in het spel zijn. Hier spreek ik
uit eene ondervinding, die voorzeker meerdere mijner collega's hebben
opgedaan.
Zoo herhaal ik ten slotte wat ik in het begin zeide: deze handleiding
is een der beste werken op archivalisch gebied in Nederland en België
uitgekomen, ook daarom wijl zij een noodzakelijk werk is, en aan den
eisch voldoet en eindig met den wensch dat nu de tijden zijn verdwenen,
waarin gelijk een onzer collega's zoo geestig eens in dit blad schreef: elk
vogeltje in zijn eigen archiefkooitje zong zooals het gebekt is.
Maastricht. A. J. Flament,
Rijksarchivaris in Limburg.
Verslag betreffende een onderzoek te Parijs naar archivalia,
van belang voor de Nederlandsche geschiedenis.
Naar aanleiding van het door Prof. Dr. P. J. Blok in 1896 te Parijs
ingestelde onderzoek naar archivalia, belangrijk voor de geschiedenis van
Nederland werd de heer G. Busken Huet, onder-bibliothecaris aan de
Bibliothèque nationale aldaar, aangewezen om onder de leiding van Prof. Blok
nadere onderzoekingen naar sommige belangrijke documenten in te stellen.
Onder de archiefstukkendie Prof. Blok belangrijk voor onze geschie
denis acht, bevindt zich in de afdeeling Séquestre des particuliers et des
corporations laïques een tamelijk omvangrijke verzameling stukken, afkom
stig van den tijdens de revolutie geëmigreerden graaf Egmont-Pignatelli,
een nakomeling van de Nederlandsche Egmonts (zie het verslag van
Prof. Blok, blz. 49- 51), welke verzameling een aantal familiepapieren
zoo van de Egmonts als van andere met hen verwante geslachten (als
Berlaymont, Moers, Neuenahr) bevat. Tegen de bewerking van dezen
bundel werden door den heer Huet bezwaren geopperd. Deze golden
voornamelijk de talrijke Geldersche stukkenin die verzameling oorkomende,
voor de bewerking waarvan de heer Huet verklaarde de noodige locale
kennis te missen. Deze omstandigheid gaf den hoogleeraar aanleiding
121
om na voorafgegaan overleg aan de regeering voor te stellen de bewerking
van dezen bundel aan mij op te dragen. Bij K. B. van 24 Maart 1898
ontving ik de opdracht en heb het onderzoek in de maand Mei van dat
jaar in het werk gesteld.
Voorzien van eene aanbeveling van den Nederlandschen gezant te
Parijs werd ik door den heer Servois, directeur der Archives nationales
op de meest welwillende wijze ontvangen en ontving van hem de belofte,
dat hij en zijne beambten alles zouden doen, wat in hun vermogen was
om mijn arbeid gemakkelijk te maken, een belofte, die in den ruimsten
zin gehouden isdaar ik gedurende den tijd van mijn onderzoek van
allen, met wie ik in 'aanraking kwam, de grootste tegemoetkoming en
medewerking heb mogen ondervinden.
De door mij onderzochte en geïnventariseerde stukken loopen van
het begin der 18de tot het midden der 18de eeuw en zijn van den meest
uiteenloopenden inhoud, als testamentencontracten, schuldbekentenissen,
renteverschrijvingen, huwelijksvoorwaarden, verbondbrieven enz. Deze
omstandigheid heeft er mij toe geleid om bij de classificatie de genealogie
van het geslacht Egmont te volgen en van iedere generatie een rubriek
te maken. De stukken betreffende andere geslachten en de bij geene
eenigszins omvangrijke verzameling stukken ontbrekende zwervers vormen
afzonderlijke afdeelingen.
Tot de belangrijkste stukken der verzameling meen ik te mogen
rekenen die betreffende geschillen tusschen de heeren van Egmont en de
abdij en die van hertog Arnold van Gelre en zijn broeder Willem, tot
de curieuste die aangaande de aanspraken, die de Pransche Egmonts (zij
noemden zich trouw dues de Gueldre et comtes de Zutphen) in de 17de
en 18de eeuw deden gelden op Gelderland. Zij grondden deze aanspraken
op den renversaa.lbrief van Karei den Stoute, waarbij hij voor zich en zijn
opvolgers beloofde Arnold van Egmont of diens erfgenamen, behalve zijn
zoon Adolf, tegen terugbetaling der pandsom weder in het bezit te zullen
stellen van het vorstendom Gelre en graafschap Zutphen.
Ten slotte zij medegedeeld, dat mijne regesten met een verzameling
regesten van den heer Huet eerlang het licht zullen zien.
ArnhemJanuari 1899. J. S. van Yeen.
Aan de Ned. Staatscourant van 14 Jan. 1899 ontleenen wij het hier
volgende verslag van den Directeur der Rijksuniversiteitsbibliotheek te
Leiden, Dr. S. G. de Vries omtrent het in het vorige jaar te St. Gallen
gehouden Congres voor de verzorging van oude manuscripten.
Dit heeft in het begin van Februari plaats gehad.