148 en na het beroep van Delft. Gedeputeerde van de Zuidholl. Synode. Uit zijne correspondentie. Assistent van Gomarus op diens confe rentie met Arminius in 1609. III. Hommius' private colleges. Zijne LXX Disputationes adversus Pontificios. Uit zijne correspondentie. Benoemd voor het beraamde convent te Harderwijk en aanwezig op de Zutphensche Synode van 1610. Yoor de tweede maal Gedepu teerde van de Z.-H. Synode. Zijn pamflet Joh. Wtenbogaert ja ende neen. Zijn strijd in de Leidsche Classe. IV. Hommius en de Haagsche Conferentie. Zijn onuitgegeven Antwoord op Wtenbogaerts Naerder bericht. Contra Yorstius. Hommius en de Theol. faculteit te Leiden. Y. Hommius arbeid voor de saamroeping eener Generale Synode. Hommius en de Delftsche Conferentie. Het Naerder advys over die Conferentie. Uit zijne correspondentie. Uit eigene kerk en stad. De Leidsche transactie van 1614. IV. Hommius te Rotterdam in 1615. Hij geeft uit Luc. Trelc. Sen. et Jun. Opuscula omnia. Contra Episcopius. Zijn verzet tegen de z. g. resolutie tot vrede. Te Amsterdam met kerkelijke afgevaardigden uit de provinciën en op de Vergaderingen van correspondentie. Gemengd in de troebelen der Haagsche kerk. VII. Hommius en de tweede Contra-remon strantie. In de Staten-vergadering. Hij adviseert te Amsterdam tot een Nat. Synode. Zijne verhouding en verweer tegenover remon- strantsche collega's. De derde uitgave van het Schatboek thans vermeerderd met zijne Tafelen. In kerkelijk en politiek conflict. Scheuring in de Leidsche Classe. Zijne geschriften Specimen contro- versiarum en Collegium Disputationum institutarum a S. Episcopio. Correspondentie met S. Ruytinck. Op de Delfsche Synode van 1618 en op de visitatie der Classe Leiden. VIII. Hommius in den kring der Dordtsehe Synode. Zijn invloed als lid van het moderamen. In het debat. Scriba der Synode. Medereviseur van den tekst der Confessie. De uitgave der Canones. Wat hij deed voor de revisie en uitgave van de Acta der Synode. Reis naar Engeland. De reyisie van de liturgie der Ned. Ger. kerken. Zijn arbeid voor de vertaling, revisie en uitgave van het N. Testament. IX. Hommius in eigen kringop Classen en Synoden. Zijn standpunt in zake het dulden van remonstranschgezinde lidmaten. Zijne Extracten uit de Apolo gie der Remonstranten en zijne schriftuurGevoelen der moderate predicanten. De herhaalde opdracht tot het schrijven van de historie der Ned. Geref. Kerken. Hij geeft uit Het Twede vervolch op den Tijdtthresoor van P. Merula. X. Hommius als regent van het Staten-College. Hommius in zijn privaat- en burgerlijk leven. Zijne laatste levensdagen en zijn dood. Met een portret, bijlagen en registers. 149 Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde. Derde Reeks. X4. James de Fremery. Dateeringen van Graven uit het Holland- sclie Huis, alsmede van eenige Hollandsche en Zeeuwsche steden. („Waar geene aanleiding is om anders te handelen, schijnt het raad zaam om datums in en voor Holland en Voorne gesteld, als volgt te herleiden Alle dateeringen vópr Februari 1297 naar den Jaars- dagstijl. Daarna, tot het jaar 1575 de dateeringen der gravenvan hun raad en gerechtshof en van hooge staatsambtenaren volgens den Paaschstijldie van enkele stedelijke besturen volgens de van hen bekende Jaarstijlen; alle andere dateeringen volgens den Jaarsdagstijl. Maar oorkonden der heeren en vrouwen van Voorne slechts tot Februari 1372 volgens den Jaarsdagstijl, latere naar den Paaschstijl." Brielle en Brouwershaven hadden den JaarsdagstijlDelft den Maria BoodschapstijlDordrecht den PaaschstijlGoesGoudaMathenesse, Reimerswaal, Rotterdam en Veere den Jaarsdagstijl, Zierikzee den Kerststijl.) Naschrift van Mr. R. Fruin Th, Azn. op het opstel van den heer de Fremery. (Bestrijdt de Fremery in zijn opvatting, als zouden de indictiegetallen in de oorkonden van Willem II niet be trouwbaar zijn betoogt „dat juist de indictiecijfers het beste middel aan de hand geven om de oorkonden van Willem II te dateeren alleen voor charters die het indictiecijfer VII voeren, kan nog twijfel bestaan, in welk jaar zij geschreven zijn". Zijn conclusie is „dat in de oorkonden, door Willem II als graaf van Holland gegeven, in den regel de Paaschstijl gebezigd is") Grafelijke dateeringen. Naschrift, door James de Fremery. C. Pijnacker Hordijk. Iets over den elect Gosewijn van Utrecht. (Bewijst, dat de Gosewijn, die in 1249 tot bisschop van Utrecht is verkozen, maar op Pauselijk gezag door Hendrik van Vianden is verdrongen, niet, gelijk men altijd op gezag van Beka heeft aangenomen, uit het geslacht van Ainstelmaar uit dat van Randenrode in het Keulsche is gesproten. R. Fruin. Ruurd Tapper en Nicolaas van Nieuwland tegenover Angelus Merula. (Bestrijdt prof. Hensen, die had betoogddat het door Moll aan Tapper en Nieuwland ten opzichte van Merula toegeschreven bedrog niet bewezen was en waarschijnlijk niet was gepleegd,, in eenige bijzonderheden, maar is het voorname lijk op grond van de houding van Merula zelf met prof. Hensen eens, dat hij uit vrees voor den brandstapel zijn kettersche gevoe lens inderdaad heeft herroepen. Verschillende andere punten worden nog nader toegelicht, o. a. de rol door den wijbisschop Nicolaas van Nieuwland in dit proces gespeeld.) Slotwoord van prof. Blok en Mullerdie de Redactie van dit tijdschrift overnemen. B.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1898 | | pagina 19