130 9. Gedeelten van het handschrift, hetzij enkele woorden of geheele bladzijden, die door latere hand bijgeschreven zijn, worden met cursieve letters gedrukt. Zijn die bijvoegingen door verschillende handen ge schreven, dan geve men, wanneer het getal handen niet te groot is, in eene noot op, welke hand iedere bijvoeging geschreven heeft. Blijkt het uit de verandering van het schrift of de kleur van de inkt, dat gedeelten van het handschrift later geschreven zijn door dezelfde hand, die de rest van den tekst schreef, dan moet daarvan in eene noot melding gemaakt worden. 10. Yan het voorkomen van ledige bladzijden of gedeelten van bladzijden in handschriften wordt melding gemaakt; evenzoo van doorgehaalde of verbeterde woorden. 11. Wanneer het jaartal, waarin een handschrift op papier geschreven isniet uit den tekst zelf blijktdan geve men het watermerk van het papier op. II. Bijzondere regelen voor de uitgave van oorkonden. 12. Aan elke oorkonde gaat vooraf eene korte inhoudsopgave of regest, met aanwijzing van plaats en tijdwaar en wanneer de oorkonde is opgesteld. De tijdsopgave wordt berekend volgens den tegenwoordigen kalender; men plaatst eerst het jaar, dan de maand, daarna den dag. Het regest wordt gedrukt met andere letters dan de tekst der oorkonde. 13. Onder den tekst der oorkonde plaatse men met kleinere letters 1. Inlichtingen over den aard van het gebruikte handschrift (op perkament of papierorigineel of kopiebij kopiën uit welken tijd en van welken tekst). 2. Opgave van de plaats, waar het handschrift zich bevindt. 3. Opmerkingen over de wijze van bezegelen en van vouwen. 4. Eene korte beschrijving der zegels. 5. Eene opsomming der boeken waarin de oorkonde reeds gedrukt 131 in regest medegedeeld of uitvoerig besproken is. - Na de ver melding van eene verzameling oorkonden of regesten van alge meen erkende wetenschappelijke waarde kan men de opsomming van minder beduidende werken weglaten. 14. Bij het afdrukken van keizerlijke en pauselijke oorkonden worden behouden de afbrekingen der regels van de onderteekening, van de recognitie door kanselier, notaris enz., en van de dagteekening. Bij het monogram moet de zoogenaamde „Yollziehungsstrich" worden opgegeven; bij het teeken van de recognitie behoort men uit te makenof van de persoonlijke medewerking van den kanselier of notaris blijkt; bij de dagteekening lette men opof de latere bijvoeging van plaats of dag door schrift of inkt te constateeren is. Ook bij andere oorkonden van bijzonder belang (van bisschoppen abten, landsheeren, steden enz.) moet van diplomatische regels en ge woonten op dergelijke wijze melding gemaakt worden. 15. Het bij sommige oorkonden vooral in de eerste regels voorkomende gebruik van verlengde letters wordt aangeduid door gespatiëerden druk. 16. Het chrismon aan het begin der eerste regels van sommige oorkonden wordt door C (zonder haakjes) aangeduid. De kruisjes aan het begin van bisschopsoorkonden worden afgedrukt. 17- Ten einde het herkennen van het gebruikte handschrift te verge makkelijken moeten de twee of drie eerste regels van elke oorkonde die volgens het origineel of volgens een bandschrift in een oud kopieboek van groote waarde wordt afgedrukt, door kleine staande streepjes worden aangeduid. In pauselijke oorkonden, bepaaldelijk uit de 13e eeuw, moet de lengte der beide laatste regels op dezelfde wijze aangeduid worden omdat de pauselijke kanselarij bij de verdeeling der tijdsbepalingen over deze beide regels bijzondere voorschriften volgde.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1898 | | pagina 10