door Mr. J. G. C. Joosting en Dr. H. Brugmans.
Mr. A. C. Bondam. Verslag omtrent de oude gemeente-archieven
in Noord-Brabant (over 1896), uitgebracht aan Gedeputeerde Staten dier
provincie.
86
In Gelderland schijnen in den tijd der republiek over 't algemeen
notarissen onbekend te zijn geweest, het waren althans geene officieele,
tot het verlijden van actenmet bewijskracht in rechteaangestelde
personen. Alleen in het graafschap Kuilenburg treffen wij ze aandoch
dit kennelijk ten gevolge van Hollandschen en Utrechtschen invloed;
hunne bevoegdheid was er trouwens beperkt. Overigens namen in Gelder
land de secretarissen der gerechten de functies van notarissen waar.
Bij de invoering der Fransche wetgeving hier te lande werd bij
Keizerlijk Decreet van 2 Febr. 1811 voor het territoir der vier laatstge
noemde provinciën bepaald, dat „jusqu' a la mise en activité du régime
sur le notariat", alleen do griffiers der vredegerechten gemachtigd zouden
zijn acten te verlijden, „auxquels les parties doivent ou veulent faire
donner le caractère d'authenticité et l'exécution attaché aux actes de
l'autorité publique."
Tot zoover het historisch overzicht.
Schr. wijst er verder op, dat het K. B. van 8 Maart 1879 betreffende
de bewaring der rechterlijke archieven niet van toepassing kan zijn op
de notarieele protocollen, omdat dit K. B., gesteld al dat men bedoelde
protocollen tot de rechterlijke stukken zou willen rekenentegen welke
opvatting hij zich verzet, toch nooit zou kunnen derogeeren aan de
uitdrukkelijke bepalingen der wet op het notariaat. En daar nu de
voorschriften dezer wet ten opzichte van de oude notarieele stukken zeer
onpraktisch zijn, is wijziging daarvan alleszins wenschelijk.
Thans moeten de oude protocollen worden bewaard in de hoofdplaats
van elk arrondissement, hetzij in het gebouw, waar de rechtbank zitting
houdt, hetzij elders in een gebouw door de regeering aan te wijzen, en
geen stuk mag buiten het vertrekwaarin zij zich bevindenworden
gebracht. Die vertrekken nu zijn er dikwijls niet op ingericht om gebruik
van de archieven te maken en bepaaldelijk om afschriften van de stukken
te nemen. Yerder is alleen de tot bewaarder aangestelde notaris bevoegd
tot het afgeven van afschriften en uittreksels en deze zal in vele gevallen
het oude schrift niet kunnen lezen. Eindelijk mogen alleen van vooraf
bepaald aan te wijzen acten afschriften worden gegeven en dat slechts
aan personen, die kunnen bewijzen belanghebbenden te zijn, maar juist
moet soms eerst uit de archieven worden opgemaakt, welke acten er
noodig zijn en worden bewezen dat de aanvragers belanghebbenden zijn;
terwijl van inzien en derhalve van een onderzoek door of van wege de
belanghebbenden geen sprake kan zijn, omdat dit in strijd met de wet
zou zijn. De notaris zou dus zelf het onderzoek moeten instellen maar
daargelaten dat men dan in dezen alleen van diens goeden wil afhan
kelijk was, zoo blijft nog de vraag, of hij daartoe in staat of zelfs daartoe
bevoegd zou zijn.
87
Het gevolg van dit alles is dus eenvoudigdat in de meeste gevallen
de oude notarieele archieven voor de belanghebbenden gesloten zijn.
Zijn de zoo even besproken bepalingen dus onpraktisch of onbruikbaar
zij zijn tevens onnoodig met het oog op de hier bedoelde archieven.
Het gevaar, dat bij de openstelling zaken algemeen bekend zouden worden,
die niet voor openbaarmaking zijn bestemdheeft zich bij de regeling
der rechterlijke archieven niet bewaarheid. En die rechterlijke archieven
bevatten voor de provinciën Friesland, Groningen, Drenthe, Overijsel en
Gelderland toch dezelfde soort acten als in het andere gedeelte van ons
land in de oude notarieele protocollen voorkomen. Zoo komt bij de reeds
aangehaalde bedenkingen tegen de thans geldende bepalingen nog het
argument, dat de belanghebbenden thans in de eene provincie in gun
stiger positie zijn dan in de andere, eene ongelijkheid, die zeker niet
behoort bestendigd te worden.
En dan het groote wetenschappelijk belang der oude notarieele acten
in de laatste jaren o. a. zoo treffend gebleken bij het bekend maken van
tallooze bijzonderheden onzer vroegere schilderscholenterwijl verder nog
op zoo velerlei gebied van wetenschap belangrijke gegevens te verwach
ten zijn
Aan 't eind van zijn betoog geeft schr. aanhoe hij de zaak wenscht
geregeld te zien. Voorloopig zouden volgens hem ook in verband met
de thans geldende bepalingen voor de rechterlijke archieven de protocollen
die tot 1811 loopen naar de rijks-archiefdepóts in de provinciën kunnen
worden overgebracht, waarin het thans bijna overal niet aan plaatsruimte
ontbreekt; hierbij zou de tegenwoordige provinciale indeeling moeten
beslissen bij de vraag, in welk depót zij moeten worden opgenomen.
Verder zouden dezelfde bepalingen als het K. B. van '79 bevat omtrent
het op zekere voorwaarden in bewaring geven der rechterlijke stukken
aan sommige gemeenten, ook hier kunnen gelden.
Op deze wijze zouden de oude notarieele archieven, wat de toeganke
lijkheid betreft, in denzelfden toestand kunnen verkeeren als de rijks
archieven zelve en zou ook aan de andere boven aangehaalde bezwaren
zijn tegemoetgekomen.
A. T.
Literatuurkroniek,