84 nu dit op zoo grondige wijze reeds was besproken, meer beknopt behan delde, zij in de bier volgende schets meer in 't bijzonder op het geschied kundig overzicht de aandacht gevestigd. Nadat schr. er met een kort woord op heeft gewezen, hoe naar de bepalingen der wet op het notarisambt de bewaring der oude protocollen is geregelden heeft aangetoondwelke de gevolgen zijn geweest van de alhier in 1810 en 1811 executoir verklaarde Fransche wet op het nota riaat, gaat hij achtereenvolgens na, welke bepalingen oudtijds in de verschillende provinciën onzer republiek omtrent de notarieele acten golden. Voor Holland dagfceekent de eerste algemeene regeling betreffende de protocollen der overleden notarissen van 1670. Den 22 April van dat jaar bepaalden de Statendat zij binnen een zekeren termijn zouden worden overgebracht „ter secretarie van de stad, dorp, plaats of gewest, waar dezelve notaris zijne residentie gehad heeft" om daar te worden bewaard „ten behoeve van ieder, die daaraan zoude mogen gelegen wezen." Bij een interpretatief besluit van 1 Aug. 1676 werd vervolgens uitgemaakt, dat voor de vraagwaarheen het protocol zoude moeten worden overge bracht indien de notaris op verschillende plaatsen had gewoondde plaats van diens overlijden beslissend zou zijn. Bij plakkaat van 1759 werd aan zoons, die hunne vaders in het notariaat opvolgdentoegestaan het protocol te behouden. In onderscheidene steden vinden wij verschillende maatregelen genomen, om de naleving van het bedoelde plakkaat te verzekeren. Voor Zeeland schijnen geene bepalingen omtrent het notariaat van de Staten van het gewest te zijn uitgegaan. Daar kwamen echter ten platte lande geene notarissen voor en in de steden zal hun ambt waarschijnlijk door het plaatselijk bestuur zijn geregeld. Te Mid delburg ten minste was reeds in 1600 voorgeschreven, dat de papieren en bescheiden der overleden notarissen aan de secretarissen der stad moesten worden ter hand gesteld om „in hot secreet contoir" te worden bewaard, welke bepaling in 1760 bij eene algemeene ordonnantie op de notarissen werd herhaald. Voor de Generaliteitslanden thans deel uitmakende van de provinciën Noord-Brabant en Limburg werd in 1665 een plakkaat uitgevaardigd, bepalende dat van een overleden notaris alle stukken, het ambt betreffende, zouden worden overgebracht „ter secretarie der plaats (zijner) residentie". Alleen de zoon of schoonzoon, die den overledene in zijne betrekking opvolgde, zoude die stukken mogen behoudenmaar de secretaris, onder wiens berusting zij anders zouden zijn gekomen, moest daarvan nauw keurig aanteekening houden. Bedoeld plakkaat werd in 1704 op nieuw uitgevaardigddaar het bleek dat men zich hier en daar aan de voor schriften niet gehouden had. In 1739 werd gelijke bepalingen gemaakt voor Zeeuwsch-Vlaanderen. 85 Eigenaardig is het, dat bij al deze verordeningen in den considerans a's aanleiding voor den maatregel is opgenomen de omstandigheid, dat de notarieele protocollen verloren of verstrooid raaktenja soms zelfs op boeldagen werden verkocht. Ook in Utrecht vinden wij bepalingen in denzelfden geest, doch van eenigszins vroegeren datum en meer in bijzonderheden tredende. De Staten van dit gewest toch vaardigden reeds in 1606 een plakkaat uit, waarbij zij het notariaat op tamelijk uitvoerige wijze regelden. De proto collen der notarissendie in de steden hadden gepractiseerdzouden naar „den gerichte van de stede" worden overgebracht, die der notarissen ten platten lande zouden „ter griffie van den Hove Provinciaal" blijven berustenen dit alles om dezelfde reden als boven is aangehaald. Wie zich aan deze bepalingen niet hieldwerd met eene geldboete gestraft en werd aansprakelijk gesteld voor de schadedie uit het wegraken der protocollen zou kunnen ontstaan. Een „soon, broeder, neef ofte dierge- lycke nabloedverwant die zelfs mede notaris ware"; mocht de protocollen behouden, indien de notarissen hun deze „bij erffenisse, legate, gifte ofte make" nagelaten had. De verkrijger zou ze dan gedurende zijn leven onder zich houdenmaar zou er een inventaris van moeten inleveren daar, waar hij anders de stukken ter bewaring had moeten afgeven. In 1724 werden deze voorschriften vernieuwd en verscherpt bepaaldelijk voor het platte land. Dezelfde regeling, eenigszins meer in bijzonderheden uitgewerkt, werd gemaakt bij de algemeene ordonnantie op het notaris ambt van 1769. In Friesland waren wel is waar notarissen bekend (men vindt er zelfs uitvoerige voorschriften voor hun ambt)maar men schijnt er toch langzamerhand van hun ministerie minder gebruik te hebben gemaakt; bepaaldelijk in de 18(le eeuw was hun aantal gering. Het houden van protocollen, hoewel vroeger voorgeschreven, geraakte hier hoe langer hoe meer in onbruik en in de Nieuwe Ordonnantie van 1723 werd dit voorschrift dan ook weggelaten. In GroningenDrentheOverijsel en Gelderland treffen wij bepaal delijk vóór de bevrijding dier gewesten van de Spaansche heerschappij ook notarissen aan. Meestal echter zijn het geestelijken en oefenen zij hunne functies uit bij de geestelijke gerechten of in zake actendie onder de geestelijke rechtsmacht vieleno. a. testamenten. Na het ophouden der geestelijke rechtspraak vervielen dan ook hunne werkzaamheden als zoo danig. De acten elders voor notarissen verleden werden hier toen voor de gerechten opgemaakt. In de provincie Groningen wordt, voor zoover schr. bekend, na de 17de eeuw geen notaris meer vermeld; in Drenthe is na den overgang van Groningen tot de Unie geen sprake meer van notarissen en ook in Overijsel was het ambt in de 18d<= eeuw geheel verdwenen.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1898 | | pagina 14