22
na advies van Schepenmeesteren aan onder wiens bewaring de stukken
zouden worden gebracht.
Het Keurboek van 1657 bepaalde evenwel dat alle protokollen van
overleden notarissen ter stedelijke secretarie moesten worden ingeleverd.
Aldaar was een groote bewaarplaats, de latere z.g. charterzolder, er voor
in gereedheid gebracht.
Aldus waren de algemeene regelen, waarop enkele uitzonderingen waren
toegelaten. Te Leiden mochten van den beginne af zoons en zwagers
in het bezit der protokollen blijven; voor geheel Holland was dit van
1759 af toegelaten; in Staats-Braband gold die bepaling sinds 1665 en
wel uitgebreid tot schoonzoons; in Utrecht stond het plakkaat van 1606
het begiftigen of vermaken toe aan een naverwanten notaris.
Natuurlijk werd aan den regel niet overal de hand gehouden. Toen
Mr. David van Royen, secretaris van Leiden, in 1734 de protokollen op
de stedelijke charterkamer ordende, er lijsten van maakte en deze verge
leek met de namen der sinds 1575 geadmitteerde notarissen, was er van
41 geen enkel protokol voorhanden. Dank zij zijne nasporingen kwam
er toen een en ander terecht. De missive van kennisgeving van het
overlijden van den bekenden Cornelis van Alkemade te Rotterdam in 1737
deed hem dadelijk in zijn condoleantiebrief navraag doen naar diens proto
kollen tijdens zijn notarisschap te Leiden in de tweede helft der 17"
eeuw, een stap, die de terugzending van vijf protokollen ten gevolge had.
Het motief van al de bepalingen hieromtrent ligt voor de hand en
werd trouwens ipsis verbis uitgedrukt; in 1670 in Holland ten behoeve
van een ieder die daaraan zoude gelegen wezen; te Leiden in 1658 „op
dat de secretarissen al ende een yegelijck des verzoekende en daaraan
gelegen zijnde daaruit (konden) laten toecomen copye of extract"; van
Royen maakte zijne lijsten om de goê gemeente begeerende van extracten
der instrumenten hun betreffende gedient te zijn, zooveel te prompter te
kunnen helpen. De considerans der keur van 1581 dier stad luidt dat de
stukken der notarissen gevaar loopen in verscheiden handen te komen tot
schade en hinder van de luyden die soodanige stukken aangaan en ze
niet alleen verdwenen zien, als zij te eeniger tijd afschrift van noodig hebben
maar ter algemeene kennis gebracht zien 'f geen zij voor liaar sterfdach
tot niemands kennisse en begeerden gebracht te worden.
Naar men ziet geen spoor van achterdochtige terughouding ook voor
het nageslacht en geheimhouding voor eeuwig in dien tijd van archief-
secretesse.
Was de invoering der Fransche wetgeving in vele opzichten een
vooruitgang, wat de bewaring der notariëele protokollen betreft, huldigde
zij niet het heilzame zoo even genoemde beginsel dat deze als publieke
registers te beschouwen zijn. De organieke wet op het notariaat van
23
25 Yentöse an XI of wel 16 Maart 1803 werd bij twee Keizerlijke
decreten van 1 November 1810 en 6 Januari 1811 voor het Koningrijk
Holland resp. zuidelijk en noordelijk der rivieren gelegen, executoir ver
klaard en wel met ingang van resp. 1 Januari en 1 Maart 1811. Artikel
54 en 55 gaven aan de notarissen zeiven zoowel als aan hunne erfge
namen het recht om hunne acten aan een ander notaris tezelfder plaatse
overtegeven; overigens werd het status quo gehandhaafd; de oude proto
kollen bleven, waar zij zich bevonden, als regel dus in de plaatselijke
secretariën.
Het verbod van art. 23 aan notarissen gedaan om afschriften te
verstrekken of kennis te geven aan anderen dan „les personnes intéressées
en nom direct, héritiers ou ayant droit" kan moeielijk slaan op de oude
protokollen der republiek, die grootendeels niet meer onder notarissen
berustten.
De verandering van de wijze van bewaring der minuten van over
leden of ontslagen notarissen was een der zes voorname punten van
geschil, toen in 1842 de genoemde Pransche wet door de nog thans vigeerende
wet op het notarisambt stond vervangen te worden. Men was het niet alge
meen eens welke wijze van bewaring te verkiezen was, maar bijna eenstemmig
was de veroordeeling van de vrijheid tot overdracht, die het publieke karakter
der notarisprotokollen miskende. De voorgestelde overbrenging naar de
griffie der arrondissements-rechtbanken vond vrij algemeen afkeuring o. a.
wegens de daardoor te vreezen overlading van de griffiers en het missen
der voordeelen van de expedition voor de notarissen. Overigens sprak
het ontwerp, waarin de overbrenging was opgenomen niet van de oude
notarisprotokollen zij zouden, was dat ontwerp aangenomen, allicht in
de secretariën zijn gebleven. Maar de gewichtige bezwaren tegen dat
ontwerp ingebracht, deden de Regeering besluiten het intetrekken en
door een ander te vervangen, dat ten aanzien der plaatsing maar al te
duidelijk was.
Er zou in de hoofdplaats van ieder arrondissement eene algemeene
bewaarplaats der minuten en registers zijnwaarvan de bewaring werd
opgedragen aan den jongst benoemden notaris. En daarop volgde
de nieuwe bepaling, dat al de zich in een arrondissement in open
bare bewaarplaatsen bevindende minuten van overleden of ontslagen nota
rissen naar die bewaarplaatsen zouden worden overgebracht.
Daarmede vielen ook de protokollen der 16e, 17e en 18e eeuw onder
het verbod van art. 42, dat, evenals gemelde Pransche wet, inzage of
mededeeling verbood anders dan aan de onmiddellijk belanghebbende per
sonen, hunne erfgenamen of rechtverkrijgenden.
Het nieuwe artikel 70 heeft tot geene bedenkingen aanleiding gegeven
en tegen het ontnemen aan de plaatselijke secretariën schijnen geen be-