46 chief, de- oude archiefstukken berustende bij de hooge colleges van staat en de ministeries, waaronder het zoo belangrijke dcmeinarchief, daarna nog tal van andere verzamelingen, en altijd was het Hingman, die de stukken overbracht en vele er van voorloopig beschreef. Yan daar dat men met waarheid kan zeggen, dat al wat in den langen loop der jaren in het gebouw vereenigd was geworden, door zijne handen was gegaan hij wist steeds de juiste plaats aan te wijzen, waar ze berustten, hij was de man, die den zoekenden, dikwijls dadelijk, bescheid wist te geven, hij was jaren lang het fac-totum van liet Rijksarchief. Een zeldzame welwillendheid en hulpvaardigheid paarde hij aan die algemeene kennis en nooit gaf hij zijne onderzoekingen in anderer belang op, zoo lang er nog slechts een sprankje hoop overbleef dat, langs welken bezwaarlijken weg ook, het doel kon worden bereikt. T an daar, dat be langstellenden, die zich in steeds toenemenden getale om inlichting of hulp tot het archief wendden, slechts zelden onbevredigd behoefden heen te gaan. Hoe zeer dit alles dan ook werd op prijs gesteld en hoe hoog Hingman stond in de schatting van allen, die hem in zijne werkzaamheden kenden, bleek overtuigend op den 1Bten April 1895, toen hij zijn veertigjarig ambts- jubilé vierde 1). Tal van beoefenaars der geschiedenis, waaronder ver schillende hoogleeraren, verscheidene rechtsgeleerden, die voor hunne proceduren in belangrijke zaken kostbare gegevens aan hem hadden te danken, en zoovele anderen, hadden zich toen vereenigd om den waar- digen man een naar zijne smaak uitgezocht souvenir aan te bieden in een met bloeiende planten versierde kamer van zijn archief gebouw. Maar dat souvenir was slechts een stoffelijk blijk van belangstelling, de hoofdzaak was de tegenwoordigheid dier velen, die vcjor dit doel te samen waren gekomen, en de toespraken, eerst van den Rijksarchivaris, die hem hul digde als den kundigen en werkzamen ambtenaar, daarna van Prof. Eruin, die hem uit naam der geschiedvorschers dank zegde voor zijne onwaardeerbare hulp bij hunne studies. En eindelijk werd de kroon op het werk gezet door de mededeeling van het besluit der regeering om den jubilaris te benoemen tot Ridder van den Nederlandschen Leeuw. Men had dan ook van staatswege alle reden tot tevredenheid over dezen ambtenaar, in hooge mate toch was Hingman o. a. thuis in de be langrijke archieven van het domeinbestuur, zoodat hij door zijne groote kennis menige ingewikkelde kwestie op dat gebied in het klare wist te brengen. Behalve als rijksambtenaar was de chartermeester ook lange jaren 4? werkzaam voor de Provinciale Staten, die hem het rangschikken en inven tariseeren der dikwijls zeer verwaarloosde gemeente- en polderarchieven in de provincie hadden opgedragen, niet minder dan 82 van de eerste, waaronder zeer omvangrijke, en 108 van de laatste, bracht hij geheel in orde. Wat het inventariseeren der archieven betreft, was Hingrman nog: en hoe kon het ook anders, in aanmerking genomen de tijd, waarin hij zich had ontwikkeld en het eigenaardige van zijn werkkring eenigszins een man van den ouden stempelniet de wetenschappelijke theo rie, maar de praktijk stond bij hemop den voorgrondhij kon zich dik wijls maar matig vereenigen met de debatten op onze vergaderingen ge voerd en de besluiten daar genomen en beweerde steeds dat men op ar chief gebied geen vaste regelen stellen kon. Toch brachten evenwel zijn helder oordeel en de drang der omstan digheden hem dikwijls van zelf op den weg, die thans meer en meer wordt betreden, en veroordeelde hij niet alleen de vroegere wijze van rang schikking, die in het Rijksarchief zooveel onheil heeft gesticht, maar werkte hij zelf ook ijverig mede om aldaar de oude orde te herstellen. Veel had hij in dat opzicht reeds verricht en veel was er nog van hem te ver wachten geweest, zoo wenschelijk voornamelijk met het oog op de aan staande verhuizing der archieven naar het nieuw gebouwde depot, toen de arbeidzame man onverwacht aan zijn werkkring werd ontrukt. Van Hingman's hand verscheen slechts weinig in druk, wat zeer te bejammeren is, als men het oog richt op de grondige, wetenschappelijke methode, waarnaar zijn werkje over den ouden loop van de Maas is ge schreven. J) Beter dam iemand anders kende hij de oude geographische gesteldheid van de merkwaardige Zuid-Hollandsche eilanden en een groote verzameling- aanteekeningen dienaangaande, uit oude rekeningen, processtukken enz. getrokken, een werk gedurende lange jaren voortgezet, lag voor de bewerking gereed en zoude onze topograpliiscke kennis niet weinig hebben verrijkt, indien niet de dood zoo plotseling aan zijne plannen een einde had gemaakt. Wij verwachten echter, dat een bevoegde hand die taak zal overnemen, en dat eene deskundige bewerking op nieuw zal bewijzen welk een degelijk onderzoeker er in Hingman verloren ging. In den omgang met zijne medeambtenaren was de overledene de wel willendheid en jovialiteit zelve, wat bij het groote verschil in leeftijd en ervaring door hen in dubbele mate werd gewaardeerd en zij gevoelden dan ook, toen zij den 19den Nov. zijn stoffelijk overschot op Eikenduinen ter ruste brachten, diep, dat zij niet alleen van een hooggeschatten col lega maar ook van een waren vriend voor altijd afscheid hadden genomen. Zie Archievenblad. Jaargang 189495, bl. 143 en 144. O O b>e Maas en de dijken van den Zuid-Hollandschen Waard in 1421. 's Gravenhage. Martinus Nijhoff. 1885.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1898 | | pagina 2