76 maaktover zijn terechtstelling ontstond een geschil tusschen Amsterdam en Hoorn). III. Ontvangsten en uitgaven van het schoutambt. IV. Het rapiamus van 1653 (Geeft een denkbeeld van de posten, die in de stadsrekeningen werden verantwoorddr. K. vergelijkt de cijfers met die van 15091514, 1555 en 1594). V. Brieven, gewisseld tusschen het Hof van Holland en het gerecht van Amsterdam over het appèl van het over Isaac Coeijmans ge velde vonnis. VI. „Journal'van de commissie tot vorderingli van Mr. Hendrick Cloeck tot het raedsheerschap in den Hove van Hol land" (1667de tegencandidaat, door Amsterdam gedwarsboomd, was Pieter de Groot). VII. Opbrengst van den grooten accijns in de jaren 16361662. (Met vergelijking van Bontemantel's cijfers met de officiëele der stadsrekeningen en onderzoekingen over den loop der bevolking van Amsterdam.) VIII. Instructie van Mr. Cornelis Hop als pensionaris (1660). IX. Commissarissen van kleine zaken. X. Commissarissen van huwelijksche zaken. XI. Personalia. XII. Varia. A. Handel en Nijverheid. B. Verschillende onderwer pen. De groote waarde op zich zelve van Bontemantels aanteeke- ningen wordt zeer verhoogd door de deskundige aanteekeningen van dr. Kernkamp. Eerst op deze wijze uitgegeven en toegelicht verkrijgen B.'s memoires waarde voor onze geschiedenis der 17de eeuw. Aan de werkkracht, de zaakkennis en de scherpzinnigheid van dr. K. danken wij een werk, dat hoe langer hoe meer zal blijken van groote beteekenis te zijn. G. B. Hooijer. De krijgsgeschiedenis van Nederlandscli-Indië van 1811 tot 1894. III. Den Haag, gebr. Van Cleef, Batavia, G. Kolff en Co. gr. 8°. 8, 480 blz. f 4,50. Dit derde en laatste deel beschrijft uitsluitend den Atjeh-oor- log. Naar recht en rede vullen de krijgsgebeurtenissen in Groot- Atjeh ongeveer drie vierde deel van het gelieele boek. Eerst wordt een algemeen overzicht gegeven, vervolgens de geschiedenis van Atjeh, het terrein en de bevolking, de indeeling, het bestuur, de strijdkrachten der Atjehers en der onzen behandeld, om zoo te komen tot een uitvoerige geschiedenis van den rampspoedigen eersten tocht onder Kohier en van de roemrijke tweede expeditie onder Van Swieten. Dan behandelt de schrijver achtereenvolgens de periode van afwachtingliet stelsel tot afsluiting der kust van Groot-At jehde politiek van verzoeningde periode van agressie de splitsing van het civiel en militair gezag, de geconcentreerde stelling. Op den strijd op Groot-Atjeh volgden die op de Noordkust, waar van der Heyden bij Samalanga roemrijk streed, op de Oost kust (Edi), ten slotte kortelijk die op ,de Westkust en in de Zui- 77 delijke nederzettingen. Het boek is helder geschreven: het wekt vertrouwen in den schrijver, die blijkbaar zijn onderwerp door en door kent. Een nauwkeurige opgave der gebruikte bronnen en een twintigtal kaarten maken de controle en het gebruik gemakkelijk. A. Breditjs, H. Brugmans, G. Kalff, G. W. Kernkamp, D. C. Meijer Jr., H. C. Rogge, D. E. Scheurleer, A. W. Weissmann. Amster dam in de zeventiende eeuw. Met een voorrede van P. J. Blok. afl. 16. 's Gravenkage, W. P. van Stockum. fol. 8, 1—192 blz. Met afbeel dingen en de kaart van Amsterdam van Balthasar Florensz van 1625. f 6.- per afl. Deze afleveringen bevatten de eerste afdeeling: Topographie, door den Heer D. C. Meijer Jr. bewerkt. Het boek is rijk geïllus treerd met voortreffelijke reproductiën van authentieke 17de-eeuw- sche platen, die gezichten in en om Amsterdam voorstellen. Ook het ornamentwerk op titels enz. van dit boek is geheel aan die eeuw ontleend. Het prachtwerk, waarbij de afbeeldingen van niet minder waarde zijn dan de text, belooft, aansluitende bij ter Gouw, een beeld te geven van het 17de-eeuwsche Amsterdam, toen de stad, door handel en nijverheid groot, rijk en machtig geworden, op stoffelijk zoowel als op geestelijk gebied het middelpunt dei- Republiek, de Republiek in het klein was geworden. Het overrijke onderwerp, te omvangrijk voor één persoon, is door bovengenoemde geschiedkundigen van verschillende zijden beschouwd. Wij zeiden, dat de Heer Meijer de jopographie voor zijn rekening namzoo beschrijft dr. Bredius onze groote 17de-eeuwsche kunst, dr. Brug- mans Amsterdams wereldhandel en nijverheid, prof. Kalff de lit teratuur en tevens de zeden en gewoonten, dr. Kernkamp de regee ring en de politiek, prof. Rogge de godsdienstige bewegingen, de Heer Scheurleer de muziek, de Heer Weissmann eindelijk de bouw kunst. Een korte voorrede van prof. Blok zet het doel en de wijze van uitvoering uiteen. O. Nachod. Die Beziehungen der Niederlandischen Ost-Indischen Kompagnie zu Japan im 17 Jakrhundert. Leipzig, Friese. 8°. CCXXXXIV, 444 blz. M. 12. De schrijver heeft in de eerste plaats gebruik gemaakt van den voorraad koloniale documenten in den Haag en de zoo verkregen stof aangevuld uit allerlei litteratuur en uit Japansche bronnen in vertaling. Nachod begint met een wat wijdloopig overzicht der Japansche geschiedenis tot 1600 en met een waarschijnlijk meer voor Duitsche lezers bestemde schets van de stichting en de inrich ting der Compagnieverder bevat nog het 4de hoofdstuk een uit-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1898 | | pagina 17