70 R. Fuuin. Over den aanbreng van doodslag bij de vierschaar in Ken- nemerland en in het Noorderkwartier van Holland. (Yersl. en Meded. dei- Kon. Acad. v. Wetensch., Afd. Letterk., 4de Reeks Dl. II blz. 50 vlg.) 21 bladz. 8°. S. trof in de hiervoor vermelde studie van Jhr. Mr. van Riems dijk eene phase der procedure de aanbreng. Deze volgt op de wa- penruft, en wel alleen, wanneer de beschuldigde voor de vierschaar verschijnt en zijne onschuld betuigt. Anders vond men in de niet- verschijning bewijs van schuld. In de dingtaal van Kennemerland neemt aanbreng de plaats in van de schepenkenning in die van Delft, van de: „proeve" te Dordt. In verband daarmede blijkt uit de Amsterdamsche dingtaal de keuze der aanbrengers en hun beraad met de schepenen (de hoofdzaak, als bij de kenning). Yan het be raad wordt de uitslag ter terechtzitting medegedeeld. De Delftsche gewoonte (kenning na wapenruft) is eigenaardiger dan de Amster damsche (wapenruft na aanbreng). Door invloed van het zeventuig geschiedde de aanbreng op het platteland in Kennemerland en het Noorderkwartier door 7 personen (den aanklager, de twee magen, die hem de wapenruft hielpen doen, en de vier vertegenwoordigers van de vierendeelen zijner maagschap). Daarom ook het „merendeel leggen." De zeven waren alleen borgen voor de richtige betaling door de gezamenlijke verwanten, zooals in Westfriesland de vertegen woordigers der vier vierendeelen (de voortvluchtige dader blijft buiten rekening)Yoor een uitgestorven vierendeel wordt het zoen geld met verminderd. De vermindering wegens adeldom in de maagschap geschiedt, voorzoover die bij den dader voorkomt (tegen v. R.'s uitlegging). De aanbrengers zijn oorspronkelijk eedhel pers. De aanbreng loste zich op in de schepenkenning. De Gilden van Utrecht tot 1528. Yerzameling van rechtsbronnen, uitgegeven door J. C. O vervoorde en J. G. Cli. Joosting. Eerste Deel. 's Graven!age, Martinus Nijhoff, 1897. CCXXII en 152 bladz. 8°. (Wer ken der Yereeniging tot uitgave der bronnen van het oude vaderlandsche recht. Eerste Reeks, No. 19). J) Tegen eene volledige behandeling van de geschiedenis der Utrechtsche gilden tot hunne definitieve opheffing verzetten zich de statuten der Yereeniging en de uitgebreidheid der stof. Daarom werd als grens aangenomen het jaar 1528, waarin Karei Y den gil den hunne politieke rechten ontnam. Tot 1528 werden alle bron nen opgenomen, die eenig licht over de gilden konden geven daama werden opgenomende keizerlijke ordonnantiën op de gil- lj Deel II verscheen in 1896, zie Literatuurkroniek in dit blad 1896/7, No. 5. 71 den van 1538—1555 (zoowel tot juist begrip der verandering, die de gilden in 1528 ondergingen, als omdat daarin vele oude bepa lingen werden overgenomen) en enkele belangrijke stukken van 1528 tot het jaar der keizerlijke ordonnantie. Geraadpleegd wer den de archieven der gilden, en de stedelijke archieven overal waar iets over de gilden kon vermoed wordende notulen- en afkondi- gingsboeken van den raad werden geheel doorzocht. Latere voor schriften over onderwerpen, waarover reeds een stuk was opge nomen, vonden eene plaats slechts wanneer zij nieuwe gegevens bevatten. Ook voorschriften, het bedrijf der gilden rakende, vonden eene plaats, echter met matevan de talrijke accijnsbepa lingen kwamen alleen de belangrijkste in aanmerking. De bron nen werden gesplitst in algemeene en bizondere (die ieder der 21 oude gilden betroffen). In eene derde rubriek werden opgenomen de stukken betreffende ambachten en neringen, oudtijds eeme'vereeni- ging vormende, na 1528 als gilde voorkomende. De rubrieken wer den onderverdeeld (de eerste, algemeene rubriek, inI. Rechten en verplichtingen der gilden, II. Rechten en verplichtingen van de leden der gilden, III. Bestuur der gilden, IY. Morgenspraak, Y. Kerkelijke verplichtingen der gilden, YI. Verplichtingen van militairen aard en in geval van brand, VII. Politieke rechten der gilden. Eene korte omschrijving van de hoofdbronnen voor en de geschiedenis van de uitgave besluit het Voorwoord. Eene Inleiding geeft een overzicht van hetgeen in de bronnen te vinden is. Na een kort woord over de gilden in het algemeen en te Utrecht wordt de stof verdeeld in drie rubrieken1°. De gilden als bedrijfsvereenigingen, 2°. De gilden in hunne verhouding to-: de kerk en 3°. De gilden als politieke vereenigingen en als leden der gemeenschap. Onderverdeelingen bevorderen het gemakkelijk overzicht. Yan de bronnen zijn in dit deel opgenomen die1, welke de gil den in het algemeen betreffen. Bladwijzers op Inleiding en Bron nen vergemakkelijken het naslaan. Stadboeken van Zwolle, uitgegeven door A. Telting. (Y ereen. tot beoef. v. Overijss. regt. en geschied. Overijss. stad-, dijk- en marke- regten, le deel, 12de stuk). Zlwolle, de Erven J. J. Tijl, 1897. XXIX, en 599 bladz. 8°. In 1867 werd door G. I. Dozy uitgegeven de tweede codificatie van het Zwolsche stadrecht met aanwijzing van de varianten, voor komende in de oudste codificatie. Zooals later bleek, waren niet alle handschriften gebruiktook werd niet gegeven het zeer belangrijke „Stadboek van de Elf Tractaten", zoodat eene nieuwe uitgave ge-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1898 | | pagina 14