2 o. die van de besturen (college of persoon), wier rechten of functiën op de voormalig® provinciale of departementale besturen zijn overgegaan. d. die van de colleges en personen, op het tegenwoordig grondgebied der provincie gefungeerd hebbende, welke krachtens bestuursmaatregel in het depot geplaatst zijn. IY. Het archief van een zelfstandig bestuur moet afzonderlijk ge ordend en beschreven worden, ook al zijn de rechten en functiën van dat bestuur op een ander bestuur overgegaan. Yoor de plaatsing van de beschrijving van zoodanig archief in den algemeenen inventaris van het depot is beslissend de aard van dat archief in verband met de andere rubrieken van den inventaris, niet de omstan digheid, dat het door een bepaald bestuur werd overgenomen." Hoeveel archiefstukken ook verloren zijn en blijven, van tijd tot tijd duikt er één onverwacht weer op en zoo bevond zich in de veiling, door de firma F. Muller en Co. in de maand Februari j.l. gehouden, ook de onderstaande reeks registers. De aangewezen plaats daarvoor was zeker wel het Rijksarchief in Limburg. Daarheen zijn zij echter niet verhuisd. De Algemeene Maatschappij van Levensverzekering en Lijfrente te Amsterdam meende hare boekerij daarmede te verrijken en kocht ze. Wij houden het voor aangewezen hun tegenwoordige verblijfplaats aan eventueele belang stellenden te signaleeren. De titel luidde: Het boek der leenenpachten transportenlijftochten enz. van Walhornin het hertogdom Limburg bij de stad Limburg. 14461648. 5 deelen in de origineele lederen banden, folio. Ongeveer 2500 bladzijden. Het archief der IVIiddelburgsche weeskamer in den Franschen tijd. Toen in 1811 de nieuwe rechterlijke organisatie in de Hollandsche departementen werd ingevoerd, de schepengerechten en andere bestaande rechterlijke colleges werden opgeheven en hunne archieven deels naar de nieuw opgerichte rechtbanken, deels naar de hypotheekbewaarders werden overgebracht, is er voor de weeskamers feitelijk eene uitzondering ge maakt. Wel hebben zij er sedert geene nieuwe administratiën meer bij ge kregen, maar het bestuur van die weezengoederen, die vóór 1811 aan hare zorgen waren toevertrouwd, zijn zij ook later blijven voeren, en de papieren en andere stukken, die hare archieven uitmaakten, zijn onder haar blijven berusten tot de instelling der algemeene kamer van liquidatie in 1852. Tot onlangs ben ik van meening geweest, dat het feit, dat op de weeskamerarchieven het tweede hoofdstuk van den vijfden titel van het 3 Keizerlijk decreet van 8 November 1810 (Bulletin des lois nr. 327) niet is toegepast, zijne verklaring hierin vond, dat de Keizerlijke regeering, van welke het decreet was uitgegaan, van oordeel was, dat deze bepalingen op de weeskamerarchieven niet toepasselijk waren. Ik werd in die overtuiging versterkt door de circulaire van den intendant van binnenlandsche zaken dd. 17 Februari 1811 (nr. 507), waarin deze, de verschillende colleges op noemende, van de weeskamers geene melding maakt (Notulen van de vijfde bijeenkomst der rijksarchivarissen, blz. 10). Wel is waar gold die circulaire alleen voor die gedeelten van ons vaderland, die in Juli 1810 waren ingelijfd, en niet voor die, welke reeds in Maart 1810 aan het keizerrijk waren afgestaan, maar het Keizerlijk decreet zelf, welks uitvoe- ring de brief van den intendant wilde bevorderen, gold zoowel voor de vroeger als voor de later ingelijfde streken 1), en ik meende te mogen veronderstellen, dat de intendant de bedoelingen van het gouvernement kende en weergaf. Op een onderzoek in het archief van de prefectuur van de Monden van de Schelde, steunde mijne meening niet. Sinds eenige jaren ligt ten gevolge van plaatsgebrek dit archief in de grootst mogelijke wanorde opgetast op een der zolders der Abdij, en is het derhalve niet te raadplegen. Onlangs kwam het toeval mij echter te hulp. Onder de losse papieren der rekenkamer vond ik een bundel stukken, die daar in het geheel niet thuis behoorde, maar deel uitmaakt van het archief der pre fectuur. Door die stukken wordt een geheel ander licht geworpen op de geschiedenis der Zeeuwsche weeskamers. De bundel bestaat uit 54 ge nummerde stukken, deels minuten van brieven en circulaires van den prefect, deels bij den prefect ingekomene brieven, deels gedrukte stukken, en voert tot opschrift 1) „Collectie met stukken betrekkelijk de suppressie der rechterlijke collegiën ten jare 1811 en de in verband daarmede genomene beschikkingen omtrent de weeskamers, speciaal die der stad Middelburg". Ik neem de vrijheid hier een en ander uit dien bundel mede te deelen. Het decreet van 25 November 1810 had bepaald, dat de nieuwe rech terlijke organisatie in het voormalige Holland zou worden ingevoerd op den datum, waarop het keizerlijke hof te 's-Hage zou worden geïnstalleerd. Zoodra de prefect dus vernomen had, dat die installatie den 20 Mei 1811 zou plaats hebben, nam hij de noodige maatregelen om dien eigen dag de oude rechterlijke organisatie buiten werking te stellen. Hij beval daar om den 18 Mei„Le sieur Degon est délégué pour 1'execution des dis positions du chapitre deux du décret impérial du 8 Novembre dernier Het Keizerlijk decreet spreekt alleen van de in Maart afgestane landen (de departementen van de Monden van den Rijn en van de Monden van de Schelde en het arrondissement van Breda), maar een vroeger decreet van 18 October 1810 (B. d. 1. nr. 322) had in het zevende hoofdstuk van den zesden titel deze beschikking reeds bij voorbaat op de meer noordelijk gelegene departementen toegepast. 2) Geschreven met de hand van wijlen den provincialen archivaris van Visvliet, die den bundel vermoedelijk heeft bijeengebracht.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1897 | | pagina 7