16 lijke archieven in de provincie Utrecht het licht zag, wordt onder nr. 591 een exemplaar van deze ordonnantie vermeld, doch als jaar opgegeven 1598. Waarschijnlijk is dat een verschrijving. Onder de' verschillende rubrieken waarin deze afdeeling gesplitst is, is er ook een van stukken betreffende het toezicht op neringen en handel. Hieronder zijn die welke de. interneering van krijgsgevangenen uit den Spaanschen successieoorlog betreffen, gevoegd. Als reden voor die plaatsing- wordt opgegeven dat deze stukken betrekking hebben op de pogingen van den magistraat om den burgers betaling te verschaffen van hun leveringen aan de troepen. Nu er echter ook een rubriek „Stukken betreffende in kwartieringen en leverantiën ten dienste van troepen" is, waren zij, dunkt mij, hieronder beter op hun plaats gebracht. Yan eenig belang voor de kunstgeschiedenis is een dossier betreffende een verloting van schilderijen van Johan de Bont, in 1649, die onder deze stukken aangaande neringen en handel vermeld worden. Aan het slot van de le afdeeling worden de stadseigendom.men behandeld. Het belangrijkste daarvan was het veer over den Rijn, dat in het midden van de 17e eeuw tusschen 3 eigenaars verdeeld was. De boedel van een hunner werd door het hof van Utrecht voor zijn crediteuren in beslag genomen, en zijn aandeel aan het veer omstreaks 1678 verkocht. Het hof van Gelderland erkende dezen verkoop niet, omdat het veer naar Rijswijk, en dus naar Geldersch grond gebied, voerde. De strijd die toen volgde, bewijst weer tot welke moeielijk- heden onder de vroegere staatsregeling dergelijke „internationale" geschillen leidden en dat het inderdaad voor partijen zoo goed als onmogelijk was om recht te krijgen. Het veer bleef ten slotte onbediend, en eerst na. 30 jaar eindigde de strijd doordat de stad de rechten van beide partijen kocht. De 2e afdeeling bevat de stukken rakende de financiën, welke onder scheiden worden, naarmate zij betrekking hebben op stadsbelastingen, pro vinciale belastingen waarin de stad wel, en die waarin zij niet voor een quote was aangeslagen. Men ontvangt hierbij een duidelijke uiteenzetting- van het vroegere, ing-ewikkelde belastingstelsel. In de volgende afdeeling zijn de stukken betreffende het aandeel van Wijk in het provinciaal bestuur bijeengebracht. Yeel invloed had de stad daarin niet. In cijfers uitgedrukt, volgens een op blz. 18, noot, gedane op gaaf, zou men dien Op 1/36 kunnen stellen. Tot dit deel van den inventaris zijn ook de stukken over het beheer en het vergeven van de prebenden van het convent van Maria Magdalena te IVijk g-ebracht, dewijl dat beheer en vergeven berustte op zijn lidmaatschap van de staten. Is dit echter wel juist? Een college van superintendentie, bestaande uit 3 leden, 1 uit de geë- ligeerden, 1 uit de ridderschap en 1 vertegenwoordiger van Wijk, voerde het beheer. De stad trad hier krachtens haar eigen recht met 2 leden van de staten op. De stukken, betreffende het toezicht van het stadsbestuur op het be- 17 lieer van kerkelijke en andere lichamen maken de 4e afdeeling in den inventaris uit. Hier ontbreken eensdeels stukken, terwijl er anderdeels aan wezig zijn, die er niet behooren. Wat er van de archieven van het convent van Maria Magdalena en het kapittel van S'. Jan overig is, wordt in het rijksarchief te Utrecht bewaard, en eigendomsbewijzen van de kerk en het gasthuis bevinden zich in het stadsarchief. Mr. Fraiii spreekt over die van het gasthuis de wensclielijkheid uit, dat ze aan de regenten worden terug gegeven, zoo dezen niet veeleer konden besluiten, het geheele gasthuis archief op het stadhuis te deponeeren. De archieven van commissiën uit het stadsbestuur vormen de volgende afdeeling. Hiertoe behoorde de wees- en momberkamer. Tot haar archief zijn g-ebracht een aantal „Eigendomsbewijzen en andere stukken, vermoede lijk afkomstig uit boedels, door de gecommitteerden beheerd, 13881795." Van deze stukken wordt aangeteekend, dat het zeer wel mogelijk is, dat enkele daarvan tot het archief van liet gerecht behoord hebben. Dergelijke zwervende stukken leveren, zooals mij bij ondervinding bekend is, veel moeielijkheid op. Dikwijls zijn zij wel terecht te brengen, doch slechts ten koste van meer tijd dan daartoe beschikbaar is bij het vele werk en de wei nige arbeiders. Liefst voeg ik ze bij de rubriek die ook als laatste in dezen inventaris voorkomt, de „Stukken van onbekende herkomst." Anders schikt men ze misschien verkeerd, en geeft eerder aanleiding dat iemand niet vindt, wat hij noodig heeft. Zulke stukken bewijzen ook weer hoe moeielijk het is, de rechterlijke bescheiden met juistheid van de andere af te zonderen. Wanneer het denkbaar is dat ze tot het rechterlijke archief behooren, zou ik er altijd voor zijn, ze als zoodanig over te nemen wanneer het gemeente archief geen goede bewaarplaats aanbiedt. Men zou hiertoe nog lichter kunnen overgaan, wanneer ook de weeskamer-archieven, zooals rationeel zou zijn, door het Rijk werden overgenomen. Bij de archieven van kommissiën is ook dat van de gekommitteerden tot de huwelijkszaken beschreven. Kerkelijke trouwboeken en andere regis ters van, wat men nu noemt den burgerlijken stand zijn niet opgenomen. De verslaggever geeft hiervoor drie redenen op. De eerste is, dat deze regis ters de eenige archiefstukken zijn die voortdurend geraadpleegd worden en bijgevolg, volgens ondervinding, op andere plaatsen opgedaan, meermalen weer naar de sekretarie verhuizen. Wanneer dit een reden is om ze niet te vermelden, hadden echter ook de trouwboeken van den magistraat onver meld moeten blijven. Het komt mij ook voor, dat liet an weinig belang is of stukken zich nu juist bevinden in een lokaal dat men het archief noemt. Het gebeurt toch ook wel, dat men belangrijke charters in een kast of kist buiten het lokaal waar de andere stukken staan, bewaart. Wan neer hier de lokaliteit in aanmerking kwam, hadden zeker niet de aan het Utrechtsclie archief in bruikleen afgestane registers moeten ver-

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1897 | | pagina 14