14
betering is alleen te verwachten van eene steeds voortgaande verbetering
van bet gehalte der archivarissen, zooals dit in de laatste jaren geschied is.
Doelmatig schijnt ook aandrang van geleerden, die in bestuurscolleges zit
ting hebben, bij de regeeringen, om de archieven zooveel mogelijk te openen.
Prof. Stieve stelt als motie voor„Es ist in den Beschlüssen über das
Archivwesen zu betonen, dasz wissensekaftlich gebildete Archivare ange-
stelt werden müssen."
Ten slotte verloor men in het debat de stellingen uit het oog, om zich
te bepalen ;tot eene bespreking van een voorstel van prof. Von TKucLichum
uit Tubingen, oin eenvoudig in aansluiting aan de te München gevallene
vota, in het algemeen aan te dringen op wegneming bij het gebruik der
staatsarchieven van alle moeielijkheden, die niet door het staatsbelang ge
vorderd worden, en om aan het bestuur eene nadere formuleering van
het in dit opzicht wenschelijke optedragen. Dit voorstel werd ten slotte aan
genomen, zonder dat duidelijk bleek, of over die nadere formuleering in
de volgende vergadering nog gestemd zal worden, dan wel of ze direct aan
de regeeringen zal medegedeeld worden.
Wat ons in het debat treft is ditlo. Men is in Duitschland met be
trekking tot de openbaarheid der archieven zeer ver bij ons ten achteren.
2o. Toch gaan de wenschen der Duitsche geleerden hier en daar nog iets
verder dan de door ons reeds verkregene ideale toestand. 3o. Uit enkele
aanduidingen schijnt te blijken, dat sommige archivarissen ten dezen niet
geheel met de historici medegaan, zelfs eenigszins bevreesd zijn voor open
baarheid. 4o. Wellicht is het daaruit te verklaren, dat historici en archiva
rissen nu en dan niet naast, maar min of meer vijandig tegenover elkander
schijnen te staan. Gelukkig wij, die dergelijke toestanden niet kennen
S. M.
Boekbespreking.
It. Eruin Th. A.zn. Verslag omtrent oude gemeente-,
provincie Utrecht over 1894.
Uitgebracht en gedrukt op last van Gedeputeerde Staten. Utrecht,
Kemink zoon, over de Domkerk, 1895.
Dit verslag begint met de vermelding van eenige werkzaamheden, die
verricht werden ten opzichte van reeds geordende archieven, bestaande in
liet bijschrijven van enkele aanwinsten voor Montfoort en IJselstein, en het
ontwerpen van een reglement op het gebruik van het gemeentearchief van
Zoest. De verslaggever meent dat dit reglement het eerste is dat het ge
bruik regelt van een archief dat niet onder het speciaal beheer van een
archivaris is gesteld.
15
Het grootste gedeelte van het, 32 bladzijden tellende, verslag is gewijd
aan het archief van de stad en dat van liet Gemeene land van Wijk bij
Duurstede, tot de invoering van het Fransclie bestuur. Een zuivere schei
ding was niet mogelijk, omdat de magistraat van Wijk ook het opperbeheer
over het waterschap had, zoodat het archief daarvan eigenlijk gelijk staat
met andere, die samen het stadsarchief vormen. De inventarissen van deze
beide verzamelingen zijn als bijlagen A (104 blz.) en B (16 blz.) achter het
verslag gedrukt, terwijl nog in een bijlage C (8 blz.) door een alphabetische
lijst een overzicht wordt gegeven van de vele archieven die behandeld
werden in de 10 jaren gedurende welke nu reeds de ordening van de boven
omschreven verzamelingen in de provincie Utrecht plaats had.
Yan de 684 nommers waaruit de eerste inventaris bestaat, hebben
bijna 2 derden betrekking op het eigenlijke, stadsbestuur. Deze zijn in 2
afdeelingen bijeengebracht, naarmate zij al of niet op de financiën betrek
king hebben.
De le afdeeling kon inderdaad met het begin beginnen. Want het
allereerste stuk is de akte waarbij in 1300 Gijsbrecht van Abkoude Wijk
bij Duurstede tot een stad verhief. Ook de akte waarbij de stad in 1449 tot
een lid van het Sticht gemaakt werd, is aanwezig. Onder de belangrijkste
stukken, welke men hier verder vermeld vindt, behooren 4 registers van
handvesten, keuren en ordonnantiën, die met eenige andere stukken uit het
stadsarchief, tot 1894 deel uitmaakten van liet rijksarchief in Utrecht. In
dat jaar werden zij echter alle kosteloos aan de gemeente afgestaan. JJe
verslaggever verheugt zich hierover, omdat „een goede archiefregeling
medebrengt dat de archiefstukken moeten worden teruggebracht naar het
archief waarvan zij vroeger een deel hebben uitgemaakt." Dit is in theorie
zeker juist, maar zal m.i. uitzondering moeten lijden, wanneer stukken zich
öp een plaats bevinden, waar hun een blijvend goede bewaring verzekerd
is, terwijl dit niet kan gezegd worden van de plaats waar zij eigenlijk be
lmoren. In 1811 heeft men op vele Zuidhollandsche dorpen registers en
stukken van de weeskamer met de rechterlijke bescheiden verzegeld, het
geen ten gevolge liad dat zij zich nu in 's rijks Algemeen archief bevinden.
Zou mr. Fruin het met zijn archivarisgeweten kunnen overeen brengen,
deze stukken naar de betrokken plaatsen terug te sturen, met de kans dat
er over eenige jaren al een gedeelte van verdwenen zal zijn? Gelukkig be
hoefden theorie en praktijk hier echter niet met mekaar in botsing te
komen, want het gemeentebestuur liet de registers in het rijksarchief te
Utrecht, „waar zij veiliger geborgen zijn."
Het recht, zooals dat in deze boeken is opgeteekend, bleef gelden totdat
in 1595 een nieuwe generale ordonnantie werd vastgesteld. Een stuk van
een afschrift komt voor onder n<\ 29. Wijk ontving die niet van keizer
Karei Y, gelijk Utrecht, Amersfoort en Kenen. In den inventaris van het
rechterlijk archief van Wijk, die in 1893 met die van de andere rechter-
WATERSCHAPS- EN VEENDERIJARCHIEVEN IN DE